Contactmomentje

‘Heb je nog wel een beetje contact met je moeder?’ Verbaasd kijk ik hem aan. Ik ben even stil. ‘Eh, nee dus.’ Ik pak het kopje rooibosthee van het tafeltje links van me. Het schoteltje blijft aan het kopje plakken en klettert hard terug op het hout. Ik baal van mezelf. Dat schoteltje blijft verdomme iedere sessie aan mijn kopje plakken, maar ik vergeet het steeds.
De thee is nog te heet en ik heb eigenlijk helemaal geen zin in thee, maar ik voel me ongemakkelijk en dan heb ik liever wat te doen. Heel voorzichtig neem ik kleine slokjes en tussendoor blaas ik. Het is me veel te stil.

‘Nee dus. Hoe zie je dat eigenlijk precies voor je?’ Eigenlijk ben ik een beetje geirriteerd. Straks gaat hij nog het alfabet opnoemen of vertellen dat mijn moeder in de hoek van de kamer staat te zwaaien en wil weten wat ik van haar schoenen vind.

‘Nou. Wat ik zeg. Of je nog wel contact met je moeder hebt.’ ‘Nee. We weten dat ze dood is he?’ Ik zet het kopje thee maar weer terug. Naast het schoteltje deze keer. Demonstratief kijk ik naar buiten. Ik kan alleen door de bovenste ramen kijken. De ramen op ooghoogte zijn beplakt met mat plastic. Er schijnt een simpel zonnetje.

Ik kom hier al een tijdje. Het life-event manager zijn lukte me niet zo goed meer in mijn eentje. Dus een uurtje per twee weken zegt deze slimme, rationele en empathische therapeut tegen een pittig uurtarief een boel zinnige dingen die ik zelf niet kan bedenken. Behalve dan nu.

‘Is dit een sanity test ofzo? Dat je even checkt of ik het nog wel op een rijtje heb?’ Hij lacht. ‘Denk je wel eens: wat zou ze hier van vinden. Of: hoe zou het zijn als ze hier nu bij was?’ Hij bedoelt vast niet hier, nu. Hij bedoelt vast op andere momenten. Al had ze dit hier nu redelijk grappig gevonden, gok ik. Ze was nogal van het spirituele. En ik, zeg maar, niet. De verwarring die in dit gesprek ontstond, had ze wel kunnen waarderen.

Ik ben weer stil. Nee. Ik doe dat niet. Zo min mogelijk. ‘En dat heeft zin omdat? Ze is er namelijk niet. En ze vindt niet zoveel momenteel.’ Auw. Ik snap in één keer wat hij bedoelt. Ik herinner haar niet. Ik denk niet aan haar. En elke keer als het per ongeluk wel dreigt te gebeuren, denk ik snel aan iets anders. Want te pijnlijk. Want niet handig. Want slechte timing. Want ze zegt toch niets terug.

Een aantal maanden later. Ik zit in de auto. Een kwartier daarvoor werd me verteld dat ik na bloed, zweet en tranen eindelijk was afgestudeerd. Daar ga ik dan. Wat als ik haar nu kon bellen? Hoe zou ze reageren? Ze zou me de avond ervoor hebben gebeld en gezegd hebben dat het echt wel goed kwam. En me ’s ochtends hebben gesmst met succes en liefs. Ze zou haar mobiel niet uit het oog verliezen. Tegen de vriendin met wie ze had afgesproken zou ze zeggen dat ze ieder moment gebeld kon worden omdat haar dochter was afgestudeerd. Ik denk aan haar warme stem. Aan een enthousiast gejoel aan de andere kant van de lijn. Aan een trots ‘Fantastisch, Mink. Lieverd, wat goed van je!’

Als ik knipper, vallen er tranen op mijn schoot. Wat had ik haar graag gebeld. Maar tot ik mijn hotline met boven op orde heb, is dit second best. Want heel even heerlijk dichtbij, die mama van mij. Met ongetwijfeld prachtige schoenen aan.

Baby avontuur

Tijdens mijn kraamtijd verzuchtte ik een paar keer per dag tegen mijn man: ‘Wat een avontuur he, dit?’. Met ‘dit’ bedoelde ik de ontvangst van Emily en alles wat daar bij kwam kijken. En dat was nogal wat. Al na een paar uur werd me duidelijk dat niets zou gaan zoals ik het me had voorgesteld. Dat het avontuur dat me overkwam vooral aanpassen, uitproberen, uitvinden en loslaten zou betekenen.

Ik ben een informatiejunk. In de aanloop naar mijn zwangerschap las ik alles dat ik kon vinden over zwanger worden, niet zwanger worden, zwanger zijn en zwanger blijven. Toen het zover was, las ik vooral over bevallen, de eerste levensweken en borstvoeding. Een wandelende encyclopedie werd ik. En een encyclopedie met principes. Mijn dochter zou minstens een half jaar volledige borstvoeding krijgen (het liefst nog langer). Ze zou uren bij mij in een draagdoek wonen. Ik zou volledig haar ritme volgen in alles en haar nooit laten huilen.

De eerste keer dat Emily aan mijn borst gelegd werd, was prachtig. Ze was een natuurtalent, snapte het drinken precies. Ik had uitdrukkelijk gevraagd of Emily op mijn blote borst gelegd mocht worden vlak na haar geboorte en daar een tijdje mocht snuffelen voordat ze de verplichte testjes moest ondergaan. Babies gaan namelijk vanzelf op zoek naar de borst dan. En dat is natuurlijk prachtig. Zo geschiedde. Emily deed wat ze moest doen. (Dat op alle foto’s van vlak na haar geboorte mijn melkborsten prominent het beeld vullen en ik ze daarom aan niemand laat zien, neem ik voor lief.)

De tweede keer dat Emily aangelegd werd, was wat minder prettig. Eigenlijk was het heel erg onprettig. Eigenlijk voelde het alsof iemand mijn borst in een bankschroef legde terwijl iemand anders met 100 naalden mijn tepel doorboorde. ‘Auw’ gilde ik, terwijl ik wanhopig opkeek naar de verpleegster. ‘Klopt dit wel?’. Het klopte, het zou overgaan na een paar minuten. En weg was ze. In die paar minuten greep ik niet terug op mijn opgedane kennis over borstvoeding (zodra het aanleggen of drinken pijn doet, direct loskoppelen en opnieuw aanleggen), maar namen ik en mijn principes de voordelen van flesvoeding door. Zo slecht kon het toch niet zijn? Zoveel kindjes dronken het toch? Dat N*trilon was echt geen vergif hoor. Halellujah wat een pijn. Die bevalling beviel me beter.

Ik haalde Emily van mijn borst af. Het bloed stroomde over mijn borst. Kut. Dit was niet goed. Niet goed aangelegd. Toch.

Met de borstvoeding is het nooit meer helemaal goedgekomen. Ondanks een kundige kraamverzorgster, een ervaren lactatiekundige, 10 bezoekjes aan de huisarts, 100 triljoen websites, een borstvoedingsforum en mijn min of meer gezond verstand: het voeden bleef zo ontzettend pijnlijk, dat ik na een paar week moest opgeven. En opgeven, daar doe ik doorgaans niet aan. Onder invloed van hormonen heb ik hysterisch en met hele lange uithalen gehuild toen mijn Emily haar eerste flesje kunstvoeding kreeg. Loslaten. Een beetje dan, want ik heb nog vier maanden dapper doorgekolfd.

De draagdoek pakte ook anders uit dan voorspeld. Als in: ze haatte het. Zodra ik haar in het zorgvuldig geknoopte nestje tilde, ging ze gillen en hield ze niet meer op. Achteraf denk ik dat het kwam door het dragen met haar gezichtje naar mij toe. Emily wilde de wereld zien. En terecht. Uitvinden.
Transport was sowieso een issue. Zodra ze de maxi-cosi of wandelwagen zag, huilde ze totdat ze uit beeld waren. Daar ging mijn beeld van flexibele, ondernemende moeder met zoete baby direct ook aan gort. Wij bleven wel thuis. Aanpassen.

Niet laten huilen gaat tot op de dag van vandaag prima. Al bleek daar ook verrassend veel ruimte in te zitten. Na een middag 40 keer op en neer te zijn gelopen met speentjes, flesjes en aaitjes, stond ik wanhopig bij haar bedje. In mijn ochtendjas, nog niets gegeten, met lekkende borsten en een coupe despair riep ik, bijna in tranen: ‘Weet je wat jij doet? Jij zoekt het maar lekker even uit in je eentje!’. Ik stampte haar kamer uit en sloeg daarna van schrik mijn hand voor mijn mond. Ze huilde nog drie kleine huiltjes en sliep daarna het langste slaapje tot dan toe. Uitproberen. Één keertje dan.

Zo zijn er nog talloze voorbeelden waarin ik losliet, probeerde, aanpaste of uitvond. Emily hobbelt de wereld door en ik volg haar avontuur. Want haar avontuur is ook mijn avontuur. En we hebben allebei nog een veel te leren.

Nietmoederdag

De tweede zondag van mei: moederdag. Ik zal het direct maar eerlijk bekennen: ik heb er niets mee. Ongetwijfeld heb ik vroeger allerlei knutseltjes gefröbeld voor mijn moeder. En ik kan me ook nog half mislukte ontbijt-op bed-pogingen herinneren (of we dat nooit meer wilden doen, een ei slechts 2 minuten koken). Maar om nou te zeggen dat ik fanatiek moederdagvierder was: nee. Om heel eerlijk te zijn: ik haat het een beetje.

Dat komt vooral door een periode waarin ik heel graag moeder wilde zijn, maar het niet was. En misschien -zo leek het toen- ook wel niet zou worden. En dan is een speciale dag waarop iedereen moeders viert een beetje confronterend. Speciale aanbiedingen voor allerhande mama’s. Dat koopt nogal kut met een hele lege buik.

In die tijd schreef ik veel op een forum met ‘lotgenoten’ (ik haat dat woord). Ik en mijn moederwannabe vriendinnen hadden allemaal dezelfde aversie tegen deze feestelijkheden. Met een gezonde dosis zelfspot bakten we er gelukkig fijne grappen over. En hoopvol spraken we uit dat als we dan straks allemaal moeder waren, moederdag toch eindelijk misschien wel een feestje zou zijn.

Mijn eerste moederdag als moeder was mijn eerste moederdag zonder moeder. Het was geen feestje. Ondanks een Prosecco ontbijt en een blije baby met moederdagmuts (mijn man neemt moederdag wel heel serieus), was het zelfs verre van een feestje. Gezien de inspanningen van mijn man en de fles Prosecco die niet op bed bezorgd werd, vond ik het niet fair om me onder de dekens te verstoppen. Maar dat had ik het allerliefste gedaan. Eigenlijk gek, want mijn moeder en ik deden nooit echt wat op moederdag. En toch. Maar toch.

Daarom haat ik moederdag een beetje. Het is niet dat ik niet vind dat moeders gevierd mogen worden. Vier alsjeblieft je moeder. Niet alleen op moederdag, maar ook gewoon op zomaar een dag. Koop een bos bloemen, een bonbonnetje, een fles goede wijn. Organiseer een ontbijt op bed. Koop haar favoriete CD. Geef haar een dikke kus. En denk op moederdag heel eventjes aan de nietmoeders en de geenmoeders die niets liever zouden willen dan een flubber-ei op bed (brengen).