De kinderboerderij in het Stadspark was vroeger ongeveer mijn achtertuin. Ik ben er ontelbare keren geweest toen ik nog een klein meisje was. Vandaag ben ik er met Emily. Ik zie direct dat bijna alles hetzelfde is als toen.
Ik til Emily uit haar buggy en zet haar op het gras. Ze blijft als versteend staan en kijkt om zich heen. Ik doe hetzelfde. Links een kippenhok. Op een paar meter afstand een paar geiten. Veel duiven. Rechts de konijntjes. Een triljoen geitenkeuteltjes glimmen in het gras. Ik kijk naar mijn nieuwe, nog helemaal witte schoenen. Dat was een kleine miscalculatie. Op datzelfde moment zie ik een medemoeder met haar pumps richting een koeienvlaai benen. Het kan dus erger, denk ik bij mezelf.
De duiven trekken Emily’s aandacht. ‘Aai, aai.’ Ze loopt er op af. Mijn man en ik volgen braaf. Uit mijn ooghoek zie ik twee geiten. Ze rennen recht op Emily af. In een paar seconden ben ik weer even klein en voel ik de geitenpaniek van vroeger alsof het gisteren was. Dat gevoel van omsingeld door brutale vierpoters die aan je jasje knagen en niemand die je komt helpen. (Ik vermoed nog steeds een complot. We omsingelen alleen de kindjes die bang zijn én wiens ouders even niet kijken.) Tegelijk heb ik een flash forward waarin de vlijmscherpe hoorntjes Emily’s prachtige blauwe ogen doorboren. En haar bolle babybuikje doorspiezen alsof het niks is. Voor ik het weet ren ik naar haar toe en til haar op.
Ik klem Emily tegen me aan en been met een paar passen van de geiten weg richting mijn man. ‘Kutgeiten’ zeg ik. ‘Zijn het eigenlijk wel geiten? Met die hoorntjes? Zijn het geen bokjes?’ Mijn man kijkt me aan. ‘Minke, dat was denk ik niet zo handig.’ ‘Wat precies niet? Dat ik onze dochter van een afschuwelijke dood heb gered? Ik vind dat best wel handig.’ Emily wurmt zich uit mijn greep. Ik zet haar neer. Ze rent naar de kippen. ‘Nee, als jij zo gestresst raakt door die geiten, raakt zij dat ook.’ Ik zie hoe Emily knielt voor het kippenhok en gefascineerd naar binnen kijkt. ‘Weet ik wel. Maar, nou, gewoon. Die geitbokunits zijn toch ook eng?’ Ik besluit Emily’s introductie tot de wondere wereld der boerderijdieren verder maar aan mijn man over te laten.
Mijn man neemt verder de leiding in de grand tour over de kinderboerderij. Babygeitjes (die vinden Emily en ik wel lief), koeien (die Emily aait en ik van 10 meter afstand toezwaai), kalkoenen (die bij het woord ‘kerstdiner’ alleen nog maar hun achterkant laten zien) en konijntjes (die Emily en ik allebei saai vinden). Dapper wandelt Emily door het gras. Als ze een geitje aan ziet komen, ontwijkt ze deze vakkundig. Na een kwartiertje is ze wat meer gewend en duwt ze de beesten gedecideerd weg als ze te dichtbij komen. Ik doe hetzelfde.
Ik besluit dat ik geen kinderboerderijmoeder ben. Of in ieder geval geen geitenmoeder. Maar ik ben hier nu en mijn man had gelijk. Mijn geitenpaniek is mijn geitenpaniek. Emily mag zelf kiezen waar ze bang voor is. Ik haal diep adem, kies een klein geitje, pak Emily bij de hand en zeg de magische woordjes ‘aai, aai.’ Emily steekt haar handje uit en samen aaien we het minigeitje.
Ik zie nog een uitdaging in het niet overdragen van mijn spinnenfobie. Maar het begin is er.