Daar ga ik #2

De was. Ik stond de was op te hangen. Zo’n heerlijk bontgekleurde kinderklerenwas. In mijn keuken, want mijn nieuwe huis kent geen waszolder zoals mijn oude huis had. Wat moet je ook met een waszolder, vroeg ik me toen al regelmatig af. Gek genoeg word ik erg vrolijk van de gekleurde kleertjes in mijn keuken. Bij een overvol wasrekje hangen de kleren en dekbedovertrekken trouwens gewoon door mijn hele huis. En ruikt het overal naar Robijn. Heerlijk. Maar dat terzijde. Ik stond dus de was op te hangen toen mijn telefoon ging. De dame aan de andere kant van de lijn haperde eerst een beetje, stak toen een lofzang af waar ik van moest blozen en vertelde me vervolgens dat ik de gelukkige bezitster was van een nieuwe baan. Ik bedankte en bedankte  en we hingen op.  En ik ging verder met de was alsof er niets was gebeurd.

Het had even tijd nodig om te landen. En nog steeds, eigenlijk. Want het voelt als een grote stap. Alweer een grote stap. Daar waar ik nu werk, werk ik 5,5 jaar. Met heel erg veel plezier. Met fantastische collega’s, ontzettend mooie projecten en een hele fijne sfeer. Vol overgave heb ik gewerkt, gedacht en gedaan daar. Het was meer dan een baan. Ik ken het van binnen en buiten. En dat ga ik missen. Maar daar, tussen de Robijnwalmen in mijn keuken, wist ik ook dat het goed was. Dat deze nieuwe stap past in het pad van de andere stappen die ik afgelopen tijd zette. Dat het, wederom, best eng is. Maar dat eng nooit meer een reden hoeft te zijn om iets niet te doen. En dat het misschien zelfs een reden moet zijn om het juist wél te doen.

Dus ik doe het, besloot ik. Ik doe het gewoon. Ik liet de was de was, schonk mezelf een belachelijk groot glas wijn in en proostte. Met een traan. En een knipoog. Naar boven, want dat onlaffe heb ik niet van een vreemde. “Daar ga ik, deel twee” fluisterde ik.

Het was voor dit verhaal natuurlijk heel erg mooi geweest als ik toen een teken van boven kreeg. Dat er een vlinder op mijn neus ging zitten, een regenboog voor mijn keukenraam verscheen of er voor mijn part een vaas van de kast afflikkerde. Dat gebeurde allemaal niet. En voor het eerst in tijden hoefde dat ook niet. Het is goed als het goed is. En dit is goed.

 

Per 1 september heb ik dus een nieuwe baan. Mijn huidige ga ik missen, maar deze nieuwe uitdaging voor een hele mooie organisatie ga ik met veel nieuwsgierigheid en -vooral- plezier aan. Spannend he? :) Als je nieuwsgierig bent, dan kun je me mailen

Als je haar maar goed zit

Zo goed en zo kwaad als het gaat, zit ze rechtop. Benen over elkaar, haar handen op haar buik. In de woonkamer met de deuren naar de tuin nog net een beetje open. Want zelfs in de schaduw van de parasol is het niet uit te houden zomer, aldus mama. Of misschien was wat nu kwam niet bedoeld voor de buren. Of voor buiten überhaupt. Ze geeft korte, krachtige instructies: “jullie doen mijn make-up. Precies zoals altijd, ik wil er uitzien zoals ik was.” Er ontbreekt een inleiding en een aanleiding. Een directe, althans. Ik laat niet merken dat het me overvalt, deze plotselinge confrontatie met straks. Het is bijna zakelijk, alsof er nog een vergeten boodschap gehaald moeten worden. Dan hebben we dat ook maar gehad. Ik beloof alles. Dan volgt er nog een belangrijk punt: “Ik wil naar de kapper” klinkt het resoluut.  Ze kan nog amper lopen. Van de bank naar de tuin, nog net naar de w.c. op de eerste verdieping.  “Tuurlijk. Doen we. Vrijdag, ik maak nu een afspraak. Ik ga met je mee.” Ik ben blij met de overgang van later naar nu. We lachen erom. Want we snappen ook wel dat het een beetje futiel is. Maar ja, aan het leven verandert kennelijk niet zoveel als je weet dat je doodgaat.

“Knippen en kleuren?””Ja. Knippen en kleuren.”

Voorzichtig help ik haar die vrijdagochtend in de auto. Daas van pijn en morfinemisselijkheid, maar opgewekt door dit laatste ritje naar Maryam, haar krullenkunstenares, zit ze uiteindelijk naast me. Ze is zo uitgeput dat ze zelfs haar eeuwige “pas op, een fietser” of “heb je het knipperlicht wel aan” achterwege laat. We rijden richting centrum. “Ik weet nooit precies welke straat het is” zeg ik. “Ik ook niet.” De stad waar we al ons hele leven wonen, samen zo’n tachtig jaar, en we weten de weg niet. Dus we rijden drie rondjes om dezelfde straat. Mij breekt het zweet uit en zij heeft het koud. Gelukkig hebben we ook gemeen dat we altijd overal komen, hoe verdwaald ook. Uiteindelijk zet ik de auto midden op de smalle straat stil en loop om de auto om haar deur te openen. Achter ons toetert een gefokte DHL chauffeur. Zonder na te denken steek ik mijn middelvinger op. Volledig out of character, ik kan me niet herinneren dat ik dat ooit eerder deed en het meende. “Mink, wat doe je” verschrikt mijn moeder. “Mongool” fluister ik. Ze lacht geniepig als ze uitstapt. En giechelt zachtjes als ze zich met twee handen aan mijn arm klemt.  Hij toetert nog een keer. En wij strompelen inmiddels hikkend van de lach bij de kapper naar binnen. “Ik zet de auto even weg voor de mongool, doe ik boodschappen en kom ik weer terug. Niet weggaan hè ” knipoog ik.  “Pas op, anders pies ik nog in mijn broek.”

Als ik terug kom, zit ze te glimmen in de kappersstoel met de folies nog in haar haren. Ze vertelt dat ze, terwijl de kleur moest intrekken, buiten een sigaret wilde roken. Maar ja, ze kon natuurlijk niet meer staan, dus had Maryam haar compleet met stoel, kappersmantel, folies, koffie en een sigaret  in de drukke winkelstraat gezet. Twee Duitse vrouwen hadden vervolgens verrukt gereageerd op deze verschijning, hadden geroepen  dat Groningen echt zo’n fantastische stad was dat dit allemaal kon en vervolgens gevraagd of ze haar op de foto mochten zetten in deze entourage. Mijn moeder, niet vies van aandacht en wars van gêne, had gezegd dat het mocht. De Duitse dames waren vrolijk verder gelopen na het kiekje, mijn moeders e-mailadres op zak om het resultaat later op te kunnen sturen. Wat niemand wist, maar ik wel vermoedde, was dat dit de laatste foto van mijn moeder in leven zou zijn. Een klein uurtje later werd mijn moeder ontslagen uit de kappersstoel met uitgroeivrije rode krullen in drie verschillende tinten. Een perfect kapsel, vonden we allemaal. Tevreden sliep mijn moeder de rest van de dag. Uitgeput door alle inspanning.

Zes dagen later kijk ik toe hoe de lijkenvisagiste met een krultang mijn moeders prachtige haar te lijf gaat. Want als je doodgaat, verdwijnen de krullen bijna direct. Leerde ik toen. Verval heeft kennelijk bizar veel haast. Zo bleek later dat nagellak niet pakt op overleden nagels en dat gewone make-up niet opgewassen is tegen lijkkou.

Bij het checken van mijn moeders mail, drie dagen later, vind ik de foto van de Duitse dames. Ze had er als een ware diva bij gezeten, daar op straat. Op de foto lacht ze uitgelaten, trots. Ik had gelijk gekregen: de laatste foto in leven. Precies zoals ze was.