Mooi setje mensen

Op mijn verjaardagsfeestje werd ik niet alleen verrast met een prachtig lied, maar ook met mooie woorden van vrienden en familie, want zij werden op hun beurt verrast met de vraag: “Wat is je mooiste herinnering aan Minke?” Leuk ook dat dit zonder voorbereiding gevraagd én beantwoord werd. Zo blijkt dat de mooiste herinnering van mijn stiefvader bestaat uit het terugdenken aan urenlang gejengel en gezeur vanaf een achterbank in een 35 graden warm Zuid-Frankrijk, waar ik geheel tegen mijn zin plaatshad, ter verdediging. Ik zou namelijk de hele dag zoenen op het strand, maar dat mocht niet, ik moest kanoën, dan krijg je dat. Die van mijn vriendin ging over hoe ik een andere achterbank ontvluchtte en de overtuiging dat ik daarmee haar en mijn eigen leven heb gered. Zou ook best waar kunnen zijn; in onze oneindige wijsheid waren we in de auto gestapt bij twee politieagenten op een Spaans eiland, want, hey: polities kun je vertrouwen, duh. Dat viel een heel klein beetje tegen, weer wat geleerd en we kwamen veilig thuis. Mijn zusje vertelde vervolgens in tranen hoe ik bij de bevalling van haar zoontje was en vooral ook hoe ik ruzie had gemaakt met het halve ziekenhuis omdat ze haar ruggenprik niet kreeg. Mijn andere vriendin noemde hoe ze me zo’n mooi rolmodel vond voor mijn kinderen (behalve dan dat met die polities, lieve kinderen: dat moet je dus nooit doen).

De betekenis die we in elkaars leven hebben, is vaak zo onuitgesproken vanzelfsprekend. En ik begreep die avond dat dit zonde is. Dat we vaker mogen vertellen welke impact de ander heeft. Ik kan het een voornemen noemen voor 2020, maar besloot er gewoon maar gelijk mee te beginnen. Want wat heb ik ontzettend mooie mensen om me heen. De vriendinnen zogenaamd van ver die op een of andere manier toch altijd weten hoe het met me is of dat er iets mis is, ook als ik ze niet spreek. De vriendinnen van dichtbij die bleven en bleven en bleven zeggen dat alles goed kwam, dat ik dat moest geloven, dat ik meer kon dan dat ik zelf wist, elke keer opnieuw. Die mijn tranen droogden, terwijl ik niet bepaald uitblonk in attentheid. De moeder die mijn moeder niet is en toch ook in alles wel. Die mij al zo vaak troostte en me voor de verandering dit jaar hetzelfde liet doen, wat de cirkel prachtig sloot. Al haar familie die als de mijne voelt. Nog meer familie die technisch gezien geen familie is, maar wel áltijd klaar staat (bloedbanden zijn highly overrated). De familie die wel familie is en ook altijd klaar staat (zo overrated zijn bloedbanden nou ook weer niet). De vriendinnen waar ik wijntjes mee dronk, tripjes mee maakte, samen mee werkte en lekker veel feministische content mee uitwisselde. Die me leerden, toetsten, scherp hielden en inspireerden. De nieuwe mensen die ik leerde kennen en er zomaar zijn alsof ze er altijd al waren. En nu noem ik niet eens iedereen, sorry nog. You all know who you are.

Allemaal zorgden ze voor me, soms zonder dat ze het doorhadden. Ik gun iedereen zo’n setje mooie mensen. Sterker nog: ik geloof dat het nodig is. En ik geloof ook dat het nodig is om heel bewust stil te staan bij welke betekenis mensen hebben in je leven, op welk moment. Dat we dat uit mogen spreken en mogen ontvangen.

In 2020, of gewoon vandaag.

Oma

Sinds het peuterbedje, word ik ‘s ochtends wakker van het kleinekindjesgetrippel van mijn jongste dochter. Tenminste: in het weekend. Doordeweeks slaapt ze keurig en uiteraard langer dan ik. Dat getrippel gaat dan over in een klim in mijn bed. Ze werpt zich dramatisch naast mij neer op de dekens, verzuchtend dat ze echt onder de dekens moet. Bij mij.

Zo ook gisterochtend. Ik hielp haar van boven de dekens naar daaronder en ze schoof naar me toe. Ik lag op mijn zij, zij op haar rug. En als vanzelf schoven haar beentjes tussen hoe mijn bovenbenen lagen, met haar kuitjes vlak boven mijn knie. Zo sliep ze verder. En zo was ik klaarwakker. Want zo wierp ze me meer dan dertig jaar terug in de tijd. Naar het bed van oma. En het zo liggen bij haar.

Mijn moeder vond het niet de bedoeling dat we in haar bed sliepen, dus dat gebeurde dan ook echt helemaal nooit, misschien een enkele longontsteking daargelaten. Maar zoals dat vaak gaat, hebben oma’s andere, gezelligere, regels. Bijvoorbeeld dat we daar prima in bed mochten slapen. Een half uur voor we Naar bed gingen, kondigde ze alvast aan dat ze de elektrische deken aan zou zetten. Niet per se overbodig in het maar matig gas-verwarmde huisje. En dan om stipt acht uur, mocht ik in het grote bed. Samen met oma. En vouwde ik mijn benen net zo als dat mijn jongste deed. Want warm en fijn en veilig.

Nu was mijn oma niet een oma van veel woorden. Van best wel heel weinig wel, tot grote irritatie van mijn moeder. Mijn mama vond haar mama met name wat bitter en zo wilde ze zelf absoluut nooit worden, zei ze vaak. Nu had mijn oma op zich best genoeg aanleiding om bitter te zijn, maar zo heb ik haar nooit ervaren. Oma was gewoon oma. Met een heel gestructureerd en overzichtelijk en zuinig en ook best wel een beetje eenzaam leven sinds haar man het leven liet. Behalve als wij er waren. En we speelden met de doosjes knoopjes die ze had verzameld. Of samen hondjes van wol maakten, borduurden en televisie keken. Op altijd dezelfde tijd elke keer hetzelfde aten.

Tevreden alleen, zoals ze zelf zei, en een beetje blijer als wij er waren, mijn zusje en ik. Of soms ik alleen. Dat van die benen, dat ben ik nooit vergeten. Ik heb het nog geprobeerd te reproduceren met mijn oudste, want warm en fijn en veilig, maar het werkte niet. Ik wist niet hoe. Tot mijn kleinste meisje het als vanzelf snapte. En zo lag ze daar. Sloeg het blijkbaar een kind over, zo kunnen liggen. Of een hele generatie. Nog los van dat het me raakte omdat ik aan oma dacht, vond ik het bijzonder omdat het zo van ons samen was. Van mij en dit wijze, eigenwijze meisje dat zichzelf 2,5 jaar geleden mijn leven in lanceerde. Dan heb ik het over de bevalling trouwens, niet de zwangerschap van gevoelsmatig negen jaar in plaats van negen maand.

Het leek een bewijs van toebehoren. Toebehoren aan mij en de mijnen. En dat doet ze natuurlijk ook, maar het zo voelen vind ik moeilijk. Natuurlijk is het mijn kind, in alles, zoals mijn oudste dat ook is, in alles. Maar ik heb reserve. En dat is mijn grote, geheime, persoonlijke gevecht. Dat ik het moeilijk vind hoe ze zich hechten aan mij, terwijl ik weet welk verlies ze te wachten staat als ik dood ga en dat ga ik -beloofd en uiteraard- heel veel eerder dan dat zij overlijden. Het afscheid nemen van mijn moeder is me zo zwaar gevallen dat ik ze het graag bespaar en tegelijk kan dat helemaal niet, want dan ben ik er niet echt. Van alle uitdagingen in mijn leven, is die het grootst. Er zijn. Er helemaal zijn.

Dat moment, met die beentjes, leerde me dat ik er toch echt helemaal ben. Dat mijn moeder, mijn oma, mijn vader en veel verder terug er ook allemaal nog zijn. Dat dingen overgaan van oma tot moeder tot kleinekinderstapjes. Dat de intuïtie van mijn kinderen zoveel sterker is dan alles waar ik ze tegen beschermen wil. Dat ik er toch gewoon ook helemaal, nog harder, moet zijn dan dat ik er al ben. En wat vaker aan oma moet denken, misschien.

Reislust

“Ga je alleen?”
“Ja.”
“Helemaal alleen?”
“Ja.”
“Echt helemaal alleen?”

Ik knik nu maar gewoon.

“Kun je dat?”
“Ja.”
“Echt?”
“Ja, echt.”
“En de kinderen dan?”
“Daar wordt uitstekend voor gezorgd door hun vaders. Ik laat ze niet alleen thuis ofzo.”
“Maar mis je ze dan niet.”
“Jawel, maar net niet teveel.”
“Vind je het niet eng, in je eentje?”
“Ik vind het spannend, niet eng.”
“Ik zou het niet kunnen.”
“Dat hoor ik vaker.”
“Ik zou het echt niet kunnen.”
“…”

Ik ga alleen op vakantie. En deed dat vaker alleen. Toen ik 18 was, bijvoorbeeld. Heel avontuurlijk naar Mallorca, een week, vliegend vanaf Airport Eelde. Tijdens de heenreis zat ik naast twee dames op leeftijd die eenzelfde conversatie als hierboven met me voerden, minus het stuk over de kinderen. Ze vonden me dapper en stoer en lieten me beloven dat ik een stoel met daarop een glas voor de deur van mijn hotelkamer zou zetten, elke nacht, zodat als iemand dan ongewenst binnen wilde komen, het glas zou vallen en ik wakker werd. Dat deed ik braaf, natuurlijk. Op dag twee van deze vakantie was ik door al mijn boeken heen en ik was nog nooit zo bruin geweest. Het was een heerlijke week met niets en niemand. Ik heb precies 1 club van binnen gezien, danste met iedereen die aan het dansen was en nam om 0:00 een taxi, samen met het stel dat ik had ontmoet. En ik dacht. Dacht heel erg veel na. Schrijven deed ik toen nog niet.

Dat schrijven begon tijdens mijn tweede vakantie alleen, bijna tien jaar later. Toen vloog ik naar Curacao en waren er geen handige tips van oudere dames in het vliegtuig. In plaats daarvan werd ik getrakteerd op een tien uur durende smeekbede om alsjeblieft, al was het maar heel even, alleen een voorgerecht, uit eten te gaan, straks op het eiland, afkomstig van de manfiguur die eerst al had geprobeerd mijn plekje bij het raam te kapen. Deze keer had ik meer boeken meegenomen die ik niet allemaal las omdat ik schreef. Niet alleen verhalen, maar ook mijn scriptie. En kwam ik vooral verbrand terug in plaats van zongebruind. Maar voelde ik me vooral opgeruimd, uitgerust en met bepakt met nieuwe energie.

Sindsdien deed ik het vaker. Soms een weekendje, soms wat langer. Niets ten nadele van niemand en niks: ik moet soms gewoon alleen zijn. Wakker kunnen worden met een dag in het vooruitzicht die ik zelf, helemaal zelf, mag inkleuren. Niet in conclaaf over rechts of links of rechtdoor, misschien wel terug? Nu eten, straks en waar morgen. Wel zwemmen, niet naar de kinderclub, ik ben gevallen, vergeet je zwembandjes niet. Even geen enkel beroep. Op niks.

Alleen ik met een beroep op mij. Zoals vorig jaar in Mexico. Toen ik schreef en schreef en schreef en daarbij mijn hele relatie met mijn vader herzag. Dat kan ik alleen als ik alleen kan zijn. Maar waar ik ook in heel korte tijd veel zag van het prachtige land. Zo zat ik op dag vier om zeven uur al in de bus op weg naar een Mayatempel, een paar uur rijden verderop. Er werd verteld over de geschiedenis van de streek en alsof het niets was noemde de Vlaamse tour guide nog even dat het Tarantulaseizoen net voorbij was en nam ik me voor een volgende keer iets meer vooronderzoek te doen qua het wat en hoe van mijn bestemming en met name het spinnengedrag aldaar. Ik keek tussen de bomen door of ik aapjes zag, kroop onder mijn sjaal want airco. En voelde me toen, op dat moment, zo ontzettend gelukkig. Onderweg naar ontdekken. Op andere bodem. Met overal zoveel te zien en te voelen. En het vermogen dat allemaal tegelijk binnen te laten.

Ik werd verliefd op dat gevoel, dat ik overigens ook had toen ik met mijn oudste dochter op Schiphol zat afgelopen zomer. Wel pas nadat de hele douaneadministratie was afgehandeld, reizen met kind en zonder bijbehorende vader, dat gaat niet zomaar. Reislust. Met de liefsten, maar dus ook alleen. Ik werd niet alleen verliefd op dat gevoel, maar ook op Mexico. Dus ga ik weer. Alleen. Ja dat kan ik. Nee ik verveel me niet. Ja het is spannend en niet eng. Tuurlijk mis ik de kinderen, maar niet teveel. Ja er kan van alles gebeuren. En ook niks. Als wel, dan is dat wat het is. Ja ik pas op, kijk uit, bij oversteken en meer.

Dit keer twee weken, alleen een ticket en mezelf. Alles van mezelf. Om na te denken zoals ik dat alleen kan als ik alleen kan zijn. Verder te schrijven waar ik gebleven was. Met hopelijk precies genoeg boeken en zonnebrand. Ik ben tot nu toe uitstekend reisgezelschap gebleken, vind ik zelf. Alle vertrouwen dat dat nog steeds zo is.

Ja. Dit kan ik dus. Echt.
Alleen mijn eigen rug insmeren; dat kan ik dus niet echt. 

 

Omdat het ontzettend belangrijk is

Eerder dit jaar schreef ik een stuk over een televisieoptreden van ene meneer Brinkman. Hij vond dat vrouwen misschien voortaan zelf maar moesten opdraaien voor de kosten van hun abortus. Ik vond van niet. Het stuk werd veel gedeeld, ook gepubliceerd op nieuwsplatforms en ontving vele reacties. Positieve. En minder positieve.

Die mevrouw Haveman, die had zeker zelf geen seks. Of: die mevrouw Haveman was vast een slet eerste klas. Als je als vrouw een mening hebt, zie je maar zelden precies genoeg piemel, blijkbaar. Echt leuk zijn zulke reacties natuurlijk niet, maar prima te overzien. Voor mij.

Als er iets is dat ik afgelopen jaar leerde (en daarmee ben ik al veel te laat), is hoe goed er naar mij wordt geluisterd, ook al is niet iedereen het met me eens. En hoe anders dat is voor vrouwen van kleur. Wordt het zo’n stuk? Ja, het wordt zo’n stuk. En toch ga je doorlezen. Waarom? Omdat het ontzettend belangrijk is.

Ik word soms weggezet als boze, ontevreden vrouw met veel te veel of veel te weinig seks. Zowel formeel als informeel. En daar blijft het wel een beetje bij. Iemand waarschuwde me ooit dat mijn feministische en anti-racistische content wel eens voor minder opdrachtgevers zou kunnen zorgen. “Voor zulke mensen werk ik niet” antwoordde ik en ik besef de luxepositie. Mijn privilege. Maar wie zich een beetje verdiept in wat de opiniemakers van kleur over zich heen krijgen, moet zich verplicht helemaal dood schrikken.

In Nederland leven veel racisten. Dat is een gevoelig gegeven, maar daarmee niet minder waar. Is dit nog steeds zo’n stuk? Ja, dit is absoluut zo’n stuk. En toch lees je door. Omdat het belangrijk is, toch? Het is toch belangrijk om aandacht te hebben voor de wereld om ons heen, voor onze maatschappij waarin we onze kinderen gelukkig willen zien opgroeien, waarin we zelf graag, heel graag, gelukkig willen zijn? Waarin we zo trots zijn op gelijke kansen. Of geldt dat alleen als je wit bent?

Ik was mijn handen niet in onschuld. Vorige week nog, ik bladerde door mijn Facebookfoto’s heen, die gaan nogal ver terug. En kwam daar niet een, maar twee keer foto’s van zwarte pieten tegen. Hartjes erbij, alles. Want ik wist niet wat ik nu weet. En ik weet wat ik nu weet omdat ik luisterde naar de enige stemmen we hierin moeten horen: precies, die van mensen van kleur.

Racisme is een systeem waar we allemaal onderdeel van zijn, of je dat nou wil of niet. Het zit in kleine en grote dingen. De karikatuur Zwarte Piet was ooit volledig geaccepteerd, tot het dat niet meer was. En het is niet te danken aan enig historisch besef dat deze strijd nog steeds nodig is. Maar het is ook absoluut niet te danken aan zelfreflectie of de wil om te luisteren, of empathie. Nog steeds zo’n stuk? Ja, nog steeds zo’n stuk. En je leest door. Want het is belangrijk. Niemand wil namelijk racistisch zijn. Ik ook niet. En toch kijk ook ik nog steeds niet radicaal gelijkwaardig naar de wereld. Zonder dat ik het wist, dat ik het koos, zijn er al sinds kind denkbeelden geïnfiltreerd in mijn systeem. Denkbeelden die impliceren dat iemand met een andere huidskleur een andere context heeft dan ik. Andere dromen, andere verlangens, andere doelen, een andere toekomst. Het tegendeel is natuurlijk waar. Maar mensen van kleur hebben wel te maken met andere beloften dan ik. Juist om hoe ik heb leren denken.

Mijn belangrijkste les is dat ik verantwoordelijkheid kan en zelfs moet nemen, ook als ik de situatie niet heb veroorzaakt. Ik heb niet bewust gekozen om op te groeien in een systeem dat draait om de wil, de stem en het recht van witte mensen. Maar ik kan wel degelijk erkennen dat het geen rechtvaardig systeem is. En dus korte metten willen maken met die vooroordelen die voortkomen uit dit systeem. Allereerst door heel erg scherp te zijn op de symptomen als ook de consequenties voor mijn eigen denken. En dat te corrigeren. Bij mijzelf en bij anderen. Door er kennis van te nemen. Door mijn stem te gebruiken.

Dit keer gebruik ik mijn stem daarom vooral heel erg graag om te wijzen op de vrouwen die ik al heel lang volg en zich onvermoeibaar inzetten voor gelijkwaardigheid. Die dat vele malen beter onder woorden kunnen brengen dan ik. Omdat ze het doorleven. Zij vechten steeds opnieuw voor de rechten van gemarginaliseerde groepen, ondanks dat ze weten wat daar op volgt. En ze zijn terecht woest op de ongelijkheid die ze constateren, ervaren en leven. Bakken en bakken ellende krijgen ze over zich heen als ze zich uitspreken, wat hun punt overigens bewijst, maar daar heeft precies niemand iets aan.

Als je graag naar mij luistert, luister dan liever naar hen.

Sylvana Simons

Olave Nduwanje

@diilaa (Twitter)

@fufdadels (podcast)

Dipsaus (podcast)

@moira_mona (Twitter)

@nazimasworld (Twitter)

@monaeltahawy (Twitter)

@marketingvrouw (instagram)

@devikagauri

@hasnaelmaroudi (Twitter)

Harriet Duurvoort

Flavia Dzodan


En ik ben er een heleboel vergeten. Vul gerust aan. <3

Een ode

Daar stond ik. Totaal overrompeld, zonder make-up, met huilhaar en een stukke spijkerbroek. In een zaal van een lokaal poppodium vol met hard dansende mensen, meezingend met de Bob Marley Tribute Band. Het was een verrassing van drie fantastische vrouwen. De avond “niets bijzonders, beetje eten en een spelletje” werd zomaar dit concert. No women, no cry.

Ik was zielsgelukkig en ongemakkelijk tegelijk. Het ging niet heel erg goed met me, toen, dus deze vorm van liefde was welkom. Toch kwam ik er niet helemaal in, in het dansgedruis. Want het ging dus niet zo goed met me. En toen dacht ik aan een andere fantastische vrouw dan de drie die me hadden meegelokt. Sjaan.

Sjaan heeft geen idee welke impact ze op me heeft gehad. Ik ontmoette haar anderhalf jaar eerder bij een week schrijven in Eindhoven. Geen idee wat ik moest verwachten, wie er zouden zijn, ik kende helemaal niemand en het programma was onbekend. Maar op de eerste ochtend werd al gelijk duidelijk wat mijn mede-cursist Sjaan, schrijver en danser, graag wilde: elke ochtend beginnen met bewegen. Gezamenlijk. En als ik ergens een hekel aan had, wist ik, dan was het dat. De overtreffende trap van ongemakkelijk en dan nog heel veel erger. Ik wilde niet. En deed toch een soort van mee, in het begin.

In die week waren er een aantal regels. We zouden elkaar geen ongevraagde vragen stellen over wie, wat, waar en waarom. We gaven ruimte en luisterden. En zouden onszelf met liefde toespreken. Ook: als er een workshop zou zijn, of als iemand zou spreken, dan mocht iedereen gewoon even bewegen en opstaan om iets te doen, dat was belangrijk, want lang stilzitten is niet voor iedereen weggelegd. En ik zag mijn kans schoon: als dat gold, dan gold ook dat met zo’n hele groep bewegen niet voor iedereen weggelegd zou moeten zijn. Bijvoorbeeld voor mij. Dus ik sprak uit dat ik de optie wilde niet mee te doen met de gezamenlijke ochtendbewegings. Dat was prima. Dus zat ik vanaf toen heel tevreden aan de kant.

Tot een onbewaakt ogenblik; er werd een ongepland gezamenlijk bewegingsmoment gecreëerd en ik stond op een plek waar ik niet makkelijk weg kon. Deze hele week ging over intuïtief schrijven, over voelen en niet denken, jezelf en alles dat je dacht te weten bevragen, niet per se antwoorden hoeven hebben. En Sjaan wilde graag dat we gingen bewegen. Het werd een women’s march die ze had geleerd in Senegal. Ogen dicht. Armen en handen ontvangend naar buiten. En stappen, op dezelfde plek. En stap. En stap. En harder. En stap. En harder. En stap. Stap. Stap. Twintig mensen stapten. Harder en harder. Met ogen dicht en die armen en handen ontvangend naar buiten en allemaal tegelijk. En stap en harder en stap. Stap. Stap. Zomaar deed ik mee.

Ik brak. Volledig. Ik stapte en stapte en bij elke stap kwamen er meer tranen tot ik uiteindelijk naar adem hapte. Alles overspoelde me, alles dat er toen was en alles dat er was geweest. Het ritme, de cadans. De stilte daaromheen. Het donkere met mijn ogen dicht. De stem van Sjaan. Absoluut de stem van Sjaan. Het was een goed soort breken, het was een goed soort huilen. Met het breken, heelde ik ook. Hoofd, hart en lijf kunnen blijkbaar makkelijk op verschillende continenten wonen, tot ze samenkomen. En ik wist niet, of durfde niet, dat dat kon.

Door Sjaan werd er iets geraakt dat nog niet eerder was gelukt. En daar in die zwetende popzaal met Redemption song alom aanwezig, met die fantástisch dansende vriendinnen, dacht ik aan haar. Aan hoe bewegen blijkbaar hielp te voelen wat er al wel was, maar niet eerder werd aangeraakt. Dus ik liet me meenemen door het ritme. Met de drums in mijn heupen en de stem in mijn hart, met het achtergrondkoor die mijn voeten leidden. De ongemakkelijkheid verdween, ik kwam tevoorschijn. Tranen van geluk. Heel erg veel dansen. Twee huwelijksaanzoeken. En een geweldige avond. Met fantastische vrouwen.


Dank je Sjaan. Ik blijf dit doen. Blijf dit doen. X

Sjaan: https://www.sjaanflikweert.net

lieve E, M en L: dank voor een avond die ik nog steeds meedraag. Ook een ode aan jullie. 

Groots

Mijn moeder was groots. In doen en laten. Niet qua fysiek: ze was klein en tenger en soms bijna breekbaar, helemaal toen ze daadwerkelijk te breken bleek. Ze was groots in interesse, in warmte, in troosten, in luisteren en in precies de goede dingen zeggen tegen een ieder die dat nodig had. Ze was groots in de liefde.

Die liefde zag ze het liefst allemaal tegelijk aan de grote houten tafel die ze samen met haar man kocht voor in hun nieuwe huis. En met groot bedoel ik: ruimte voor vier kinderen én de onvermijdelijke aanhang. Het zijn, dat weet ik zeker, haar allerliefste momenten geweest. Dat we er waren, allemaal. Kletsten, aten, dronken en ruziemaakten, want daarin waren we allemaal ook best groots. Vaker lachten, deelden en luisterden we. Ze drukte ons allemaal op het hart, toen ze wist dat ze zou gaan, dat die tafel bezet moest blijven.

Dat is gelukt. Het ene jaar wat beter dan het andere jaar, maar vanavond was het overvol. Niet alleen bijna alle vier van die kinderen en de aanhang daar waar van toepassing, maar ook de rest van de familie en die kinderen en die aanhang daar waar van toepassing. Met zelfs een setje prachtige kleinkinderen. Er waren meer mensen dan plekken aan de tafel. Ze zou genoten hebben. Zoals ik dat deed.

De tafel is verhuisd naar een nieuw huis. Met een nieuwe vrouw des huizes. En ik genoot, maar was soms ook een beetje in de war daarvan. De slabak van Ikea waar ik zo ongeveer mij hele leven uit had gegeten werd gedragen door niet dezelfde handen die me optilden als ik mijn knieën weer eens stuk had gevallen. De Bijenkorfkoffiekopjes, gedecoreerd naar een bekende schilder waar ik niet geheel verrassend de naam niet meer van weet omdat ik namen lastig doe, stonden ineens een levendige herinnering te zijn aan thuis, thuis. De flesjesopener in de vorm van een uil; daarvan wist ik niet eens meer dat het er ooit was, tot het daar ineens lag, op een overvol aanrecht, samen met een verlaten bierdopje als bewijs van functioneren.

Van de heel veel mensen die er waren, deelde ik met precies drie een bloedband. En voelde toch iedereen als familie, zoals elk jaar weer. En ja, natuurlijk mis ik mijn mooie mama en natuurlijk had zij er in alles moeten zijn, daar, aan de tafel. Met de slabak en de kopjes en de flesopener. Maar ze is er niet. En belangrijker dan dat ik toch heel erg genoot van alle gesprekjes, het lachen, de hapjes, mijn kookblunder, de wandeling, de baby, de gesprekjes, het gelach en ook de wijn: ik weet met alles zeker dat mama dat ook heeft of zou hebben gedaan. Dit was de bedoeling. Ze gunde ons allemaal het allerbeste en meer. Ze was groots in de liefde. We moesten en zouden verder, alsjeblieft en in godsnaam.

Dat is dus gelukt.

De slabak werd gedragen door een andere grootse vrouw, met dito man. En er werd uit gegeten door grootse mensen en grootse kleine mensjes. Mijn moeder leeft voort in klein servies en een grote tafel. En in honderduizendmiljoen verhalen bij iedereen die er was, als alles dat ze was.

Dank lieve M en D, jullie geluk straalt van jullie af en is zo gegund. En ook ook dank aan de rest :). Voor de mooie avond. Bijzonder hoe we altijd zo welkom waren en zijn gebleven. x

Is het niet zo?

Eng is niet zozeer de val,

als wel of iemand vangen zal.

Is dat niet, alles buiten beschouwing latend, wat ieder mens eigenlijk echt wil? Dat, als je dan valt, er gewoon iemand is die vangt? Hoe stoer en vrijgevochten en stevig en sterk en onaantastbaar ook?

Is het niet ook zo dat wakker worden met een warme hand die zachtjes over je rug gaat, van helemaal omhoog naar helemaal naar beneden en nog een keer en nog een keer, het fijnste wakker worden is dat er is? En kan het zijn dat een zoen voordat je gaat, omdat je weet maar nooit, en dan nog eentje gewoon omdat het kan, het meest geruststellende is dat bestaat? Of dat niets zo troost als tranen mogen morsen op een gloednieuwe trui? Niets zo fijn is als huilen van het lachen met opnieuw die tranen op die trui? Dat horen of het nou de stilte na storm is, of het oog van de orkaan en dat allebei goed komt, omdat alles al goed was en alleen nog maar beter wordt en anders maar niet en dat dat ook niet erg is, dat dat zo ontzettend veel rust geeft? Dat het zo veilig voelt te kunnen bellen op elk moment van de dag als dat nodig is, als dat echt echt echt nodig is, of om gewoon even te kletsen. Dat die broodjes die met liefde gesmeerd zijn het allerlekkerste zijn van alle broodjes, ooit? Dat die lach, dat dat even alles is? Dat is toch zo?

Maar is het ook niet zo dat hebben, houden, eng of kansloos of onmogelijk kan zijn, minstens heel erg ingewikkeld of op z’n allerminst niet vanzelf gaat allemaal? Of dat allemaal tegelijk? Dat willen en weten en kunnen en mogen en kiezen en delen soms allemaal vervlochten zijn in één grote chaotische serie van gebeurtenissen? Zodat de hele cast zich alleen nog maar afvraagt hoeveel afleveringen nog, in godsnaam?

Eigenlijk is alles waar. Of kán en mag alles waar zijn. En is het mooie, als het mij gevraagd zou worden, dat het altijd een eigen en persoonlijk verhaal is, dat liefde en ook vriendschap vele verschijningsvormen kennen en een vangnet allerlei gedaanten.

Niemand valt graag te pletter. En er is niet altijd iemand om te vangen. Dus kan het ook zo zijn dat we onszelf en elkaar niet goed genoeg leren hoe te vliegen?

Want wie vliegen kan, valt nooit.

———

Eng is niet zozeer de val,
als wel of iemand vangen zal.
Tot je weet hoe schijn bedriegt,
je valt niet echt, je vliegt.

…met veel dank aan Erin Hanson voor haar gedicht dat mijn lievelings is en ik als inspiratie gebruikte… “oh my darling, what if you fly”

 

Het meisje in de auto

Mijn kantoor zit midden in de binnenstad. Dus is er altijd wel wat te zien of te beleven. Mensen maken er ruzie, halen er hun drugs, drinken er hun bier, vallen van de trap, zoenen zich te pletter in het portiek. Heerlijk, vind ik. Alles komt voorbij.

Het kantoor is een beetje incognito, helemaal als de luxaflex net niet volledig zijn opengedraaid, net als  op deze dinsdagmiddag. Van buiten zie je niet wat ik kan zien. Er parkeert een auto op de stoep, zoals zo vaak. De zilvergrijze Opel laat de motor draaien. Ik kan woordelijk horen wat ze ze naar elkaar schreeuwen, maar ik snap niet waar het over gaat. Het meisje is heel erg overstuur. De man is kalm. Zij schreeuwt, hij fluistert. Zij huilt, hij kijkt weg. Zij zwaait haar armen hulpeloos in de lucht, hij stapt uit. Ik zie haar schudden van verdriet en wanhoop en totale ellende. Ik loop naar haar toe.

Ze schrikt als de deur van het kantoor ineens openzwaait. Ik zie hoe haar tranen strepen hebben getrokken door de foundation op haar wangen. Ik zie hoe haar tranen zo hardnekkig zijn dat ze pas rusten als ze haar decolleté zijn binnenkropen. Ze trilt. Ik gebaar of ik de autodeur mag opendoen. Dat mag. “Wil je misschien een glaasje water?” Ze is in de war van mijn vraag. Ik ga door mijn knieën en vertel haar hoe ik haar begrijp, hoe ik echt weet hoe kut het is. En dat een glaasje water fijn kan zijn. Dat ze verder niets hoeft.

“Ja” zegt ze. Ik pak WC papier tegen de tranen en een glaasje water tegen alles. Ze veegt die tranen weg en drinkt met kleine slokjes. Ik ben stil en leg mijn hand op haar arm. Ze huivert van het huilen en probeert uitleg te geven. Dan zeg ik dat ik geen uitleg hoef, maar dat ik wel moet vragen of ze fysiek veilig is, want zo zag het er eerder niet uit. “Ik moet bij hem weg. Ik was bij hem weg. En toen zei hij dat alles goed zou komen en nu koopt hij weer wiet. Van mijn geld. Ik wil niet meer, maar ik ben zijn vrouw toch, ik moet wel.”

Ik zeg dat ik het snap, dat het er bovendien niet toe doet of ik het snap. Dat ik alleen maar wil weten of ze veilig is. Terwijl ik natuurlijk zie, met eigen ogen, dat ze dat niet is. En in alles voel ik dat niks klopt. Wil ik haar het liefste binnen vragen, verstoppen, praten met haar, vertellen over liefdevol en veilig en vertrouwd en armen die wegnemen als ze vasthouden, in plaats van verstikken of pijn doen. In plaats daarvan vraag ik nog een keer naar haar fysieke veiligheid, alsof dat het enige is dat telt. Alsof botbreuken leidend zijn. Alsof de schade die men oploopt door woorden en deze eindeloze momenten van machteloosheid niet even desastreus is.

“Hij brengt me naar huis en dan ga ik nooit meer terug” zegt ze snikkend. Ik ben even stil. Het is moeilijk een vreemde te troosten. “Al ga je nog honderd keer terug: dit is mijn kantoor. Je mag hier altijd komen” antwoord ik uiteindelijk. Dan werpt ze haar glas en het besnotte WC-papier plotseling in mijn armen en sist ze dat hij er aan komt. Ik gooi de autodeur weer dicht en sprint naar mijn bureau.

Niks aan de hand. Niks gebeurd. Alsof er niks was gebeurd. Hij stapt in zonder iets te zeggen en scheurt gelijk hard weg.

Het waren niet mijn zaken. En dat zijn ze nog steeds niet. Ik twijfelde daarom of ik wel naar haar toe moest gaan. Dat ik het toch deed was omdat ik weet hoe eenzaam ze op dat moment was. Eenzaamheid kan makkelijk, ook al is het voor eventjes, toch verlicht.

Kijk een beetje voor elkaar uit, zo moeilijk is het niet. Soms is het een kort moment van troost, een belletje, gewoon laten zien dat je iemand even ziet. Vraagt of je ok bent. Het ergste dat er kan gebeuren is dat iemand vraagt om weg te gaan. Het mooiste dat er kan gebeuren? Dat iemand net iets minder helemaal alleen is.

Imagotechnisch slim

“Slim, die stichting. Staat erg sympathiek” zegt hij. Mijn beweging wijnglas – mond staakt abrupt. “Wat zei u?” Ik verstond dit vast verkeerd. Het is lawaaiig op de zoveelste borrel met weer min of meer dezelfde mensen. “Dat het sympathiek staat, zo’n stichting. Het is imagotechnsich slim. Goed gedaan.” Nu neem ik snel een slok wijn zodat mijn vlijmscherpe respons wel moet vervallen. Ik ken de beste man niet en de beste man kent mij ook overduidelijk niet. Nooit was het in me opgekomen dat dit een manier kon zijn om aan te kijken tegen dat wat ik doe, wat we doen. Kennelijk is dat het wel. En dan kan ik wel boos worden omdat er aan mijn en onze intenties wordt getwijfeld, maar misschien heb ik ook wel niet goed verteld hoe belangrijk dit voor me is. Dat wat we doen.

De stichting die de man bedoelde is van mij en mijn twee goede vriendinnen. We zorgen voor geld waarmee we gezinnen een dagje uit kunnen geven als ze dat zelf niet kunnen betalen. En dat zijn er veel. Gezinnen die dat niet zelf kunnen betalen.

Het moet toch echt zo’n dertig jaar geleden zijn geweest dat ik met mijn moeder, zusje en twee goede vrienden naar Het Land van Ooit ging. Voor wie dat niet kent, het bestaat helaas niet meer: het was een fantastisch fantasieland met een eigen valuta en kinderen waren er de baas. “Behalve over het geld” riep mijn moeder nog. Dat het een fantastische dag was, blijkt uit het feit dat ik me die hele dag nog steeds kan herinneren. Een dagje uit maakt indruk. Heel veel indruk.

Nu was mijn moeder niet arm, maar geld was er ook niet. Ze werkte, kreeg geen alimentatie, alles kwam net rond. Dus uitjes deden wij niet. Nieuwe kleren deden we nauwelijks. Met de vakanties gingen mijn zusje en ik naar de stacaravan van oma zodat mama kon werken. Soms een tripje naar het buitenland, mijn moeder reed dan in haar eentje naar Hongarije waar mijn oom een huis had. Dat dit kon was meer dan pure luxe en dat wisten we.

Terugkijkend kan ik niet zeggen dat ik iets tekort kwam. Zo heeft het in ieder geval nooit gevoeld. Maar bij papa was het anders. Papa had echt geen geld of wel geld maar dan was het niet de bedoeling dat ‘ie geld had dus dat geld was er eigenlijk niet. Als hij iets met ons wilde doen in het weekend, als, dan kon dat alleen als we eerst een rondje stad hadden gedaan langs allerlei donkere kroegjes met veel zwetende mannen, allemaal aan het bier, de harde muziek zorgde ervoor dat we elkaar niet konden verstaan. Uiteindelijk kreeg hij het, charmant als hij was, altijd voor elkaar en stopte iemand hem een briefje van vijftig toe. Dan konden we naar de bioscoop of de kermis. Dat kostte natuurlijk helemaal geen vijftig gulden, maar hij zal de rest ook wel nodig hebben gehad. Leuke dingen doen met papa was het mooiste dat er was.

Samen met mama of papa of beiden of mama en oma of papa en oma of opa en tante, of met wie er dan ook maar is die de zorg draagt, iets leuks doen: dat is het mooiste dat er is. Voor kinderen, maar ook voor de volwassenen. De kinderen waar wij vanuit de stichting contact mee hebben, kunnen nooit een keertje in de klas vertellen dat ze iets leuks hebben gedaan. Zijn soms nog nooit met de bus geweest. Laat staan naar de dierentuin. Bovendien leven ze elke dag in stress. De voelbare stress van hun ouders. Geldzorg is een werkwoord. Geldzorg gaat niet over dingen niet hebben. Het gaat heel erg vaak over de angst dat er nog meer wordt afgenomen.

En als je maar heel erg weinig te bieden hebt aan je kinderen, terwijl je zo graag anders wil, zo graag meer rust, meer gelach overdag, meer zorgeloos samen spelletjes doen, zo graag wel een ontbijtje kunnen maken ‘s ochtends, zo graag iets vrolijker, dan lijkt een dagje uit misschien klein, maar is het juist zo belangrijk. Het gaat om samen herinneringen maken die er anders niet waren geweest. Herinneringen die er jaren en jaren later, soms dus decennia later, nog steeds zijn.

Deze stichting is er omdat ik vond dat het er moet zijn. Omdat ik weet hoe het is, wat het betekent. Omdat ik had gewild dat het er was geweest toen ik klein was. Omdat ik mezelf zo gelukkig prijs dat ik mijn kinderen alles kan geven dat ze nodig hebben en meer. Dat ik mezelf in een positie heb gewerkt met tijd en ruimte om dit te doen. Omdat iedereen, hoe de bankrekening er ook uitziet, mooie herinneringen verdient. En omdat mijn lieve vriendinnen dezelfde passie hebben en zich ook dag en nacht inzetten voor die herinneringen. 

Als wij iets hadden willen doen dat ons imago ten goede zou komen, dan hadden we echt wel iets gekozen dat minder tijd zou kosten, bovendien.

Dus, meneer: ik slikte mijn respons in. Maar had uiteindelijk natuurlijk moeten vragen: wat heeft u de laatste tijd zoal vrijblijvend voor een ander gedaan? En met welke reden?

Lieve Yv en Wieke: <3.         

Meer over onze stichting: Lutje Geluk.

Samen voor altijd

Het ging niet goed met haar. Al een tijd niet. Haar ogen werden doffer, haar lach minder hard, haar stem zacht. Haar blik naar beneden, haar schouders laag. Haar huilen hard. Haar boosheid hardnekkig. Als mijn hart het maar houden zou.

Het was op school, ze werd gepest. Dat had zich ons leven ingesluimerd. Eerst in dat van haar, toen ze het nog alleen droeg, want hoe vertel je wat je niet begrijpt. En langzaam werd het van ons beiden. Op school hield ze zich goed, zo hoorde ik. Niets aan de hand. Vrolijk, lekker aan het spelen, sociaal, geïnteresseerd, misschien wel niet zo stevig in haar schoenen. Zodra ik de voordeur dichttrok, stortte ze in. Eerst nog gewoon een beetje, bijna onzichtbaar. Later totaal. Lange uithalen op mijn schoot, tranen in haar eten. Gesmoord huilen in haar kussen. Buikpijn. Elke dag buikpijn.

Mijn hart mocht niet breken, want dat had ze nog nodig. En natuurlijk sprak ik met haar. Met school. Met de ouders. Met psychologen. Met iedereen die het wilde horen. Want ik wist niet wat ik moest doen. Ik wist echt, echt niet meer wat ik moest doen. Als ik haar in de ochtend eindelijk naar school had kunnen krijgen, met heel veel ruzie want ze wilde niet, met extra langzaam fietsen want ze wilde niet, met verwijten naar mij want ze wilde niet en waarom deed ik niets, was ik door al mijn energie heen. Nooit geweten dat machteloosheid zo gemakkelijk een hoofdrol in mijn leven kon veroveren. Ik had er bijna een extra bord voor gedekt.

Elke valkuil ben ik met open ogen in gekieperd. Hard. Want natuurlijk moest ze op zelfverdediging en misschien wel in therapie. Natuurlijk was ze kwetsbaar en lief want dat was ze ook, maar echt helpen deed het natuurlijk allemaal niet. Natuurlijk moest ze negeren en harder en harder want dat zou helpen toch? Wat zo vaak gebeurt in deze gevallen: iedereen gaat met het slachtoffer aan de slag, want dat is makkelijker. Wat waren we hard aan de slag. Vol overgave waren we allemaal aan de slag. En ik maar zorgen dat mijn hart niet brak. Want dat hart had ze zo hard nodig.

Alles. Alles en alles en meer heb ik geprobeerd en werkelijk niets hielp. Niemand zag en hoorde op tijd wat er echt aan de hand was. Ook ik was te laat. Mijn meisje met de glimoogjes en betoverende lach veranderde in een meisje dat ik nog maar heel vaag herkende en me op een dag aankeek terwijl ze zei: “Ik heb een plan. Morgen sluit ik me op op de WC. Tot twee uur. Ik hoef niet eens de iPad. Maar dan hoef ik in ieder geval niet naar school. Ik wacht tot twee uur.” Ik zag dat ze het meende. Dat ze het met alles meende dat ze had.

Toen brak eindelijk mijn hart.

Ik trapte de machteloosheid, samen met de wanhoop, de deur uit. En regelde een andere school. Ze was ook daar boos over, maar meer nog opgelucht. Niet alles is eerlijk in het leven, al is negen jaar veel te jong om dat te ervaren, soms is niet eerlijk wel gewoon beter. In de avond van de eerste dag in haar nieuwe klas, hoorde ik haar zingen onder de douche. Dat was voor het eerst in anderhalf jaar. Mijn meisje was weer onderweg terug.

Vorige week zag ik hoe ze er weer was. Op mijn verjaardagsfeest stond ze ineens met een microfoon in haar handen. Ze zong “Samen voor altijd” in een, samen met haar zangjuf, aangepaste versie. Ze oefende, ze zorgde dat de zangjuf het stuk inspeelde, ze zorgde dat die opname via de oppas en viavia uiteindelijk op die avond terechtkwam, samen met een muziekinstallatie. Ze zong. Ze zong de sterren van de hemel. Er stond een prachtig meisje met al haar prijzenswaardige kwetsbaarheid, met alles dat ze is en nooit moet veranderen. Ook niet als haar moeder dat zegt.

Ik hoor bij jou. Jij hoort bij mij. Wij blijven samen voor altijd.

En mijn hart was weer gelijmd. Deze dame komt er wel.

Antislip

Alles dat ik had, wilde ik houden. De liefde, de hoop, de beloften, alle woorden, alle, alle herinneringen. En de drie vuilniszakken ondergoed, panty’s en skisokken uit mijn moeders erfenis waarvan ik alleen die laatsten ooit zou passen.

Alles dat ik had, wist ik. En verder ineens niks. Niet hoe het leven buiten écht was, buiten mijn huis met dat alles dat er was. Mama’s kast en oma’s klok en papa’s as. Missen draait een rad voor ogen dat geen weerga kent. Ik heb me bovendien nogal vergist in de mist.

Het was veilig, het was vertrouwd, want het was alles dat ik had. En het leek ook echt heel erg lang genoeg, meer dan genoeg. Tot het teveel bleek, dat alles dat ik dacht te moeten houden.

De vuilniszakken gingen als eerst, op één paar skisokken na. Antislip. Handig tegen uitglijden. “Loslaten is soms het allergrootste cadeau dat je iemand kan geven” zei mijn moeder vaak. Zeg maar: om de dag. En ik denk dat het waar is. Als het om groter groeiende kinderen gaat, bijvoorbeeld. Of liefde die benauwt in plaats van bevrijdt.

Maar ik twijfelde toch toen ik de bh’s en panty’s en skisokken-zonder-antislip in de container gooide.  “Olifantje in het bos, laat je mamma toch niet los, anders raak je de weg nog kwijt, en dan heb je straks nog spijt” is het lievelingsliedje van mijn jongste kind. Ze zingt het vaak samen met haar zus. Ik probeer er steeds opnieuw geen waarschuwing in te zien. Mama’s laat je niet los, bij mama’s blijf je in de buurt. Anders raak je de weg nog kwijt.

Dan moet mama er wel zijn.

Alles dat ik had, alles dat ik kende. Alles dat er was, moest en zou ik blijven hebben. Want ik liet mama dus wel los en ze had me nog helemaal de weg niet gewezen. Ik bleef gewoon maar zitten waar ik zat. Ging heus niet ergens heen, zelfs het als me werd gevraagd en later streng bevolen.

Alles. Alles dat ik had, wilde ik houden. De liefde, de hoop, de beloften, alle woorden, alle, alle herinneringen.
En soms is het bezitten van twee skisokken gewoon echt meer dan genoeg.
Met de hoop niet uit te glijden.

Vrolijk en grappig en leuk

Ik mis meer dan ik meemaak.* Ik schrijf meer dan dat ik publiceer. En ik beleef meer dan dat ik schrijf. Ik was best een lange tijd heel stil.

Er gebeurde iets. Of: eigenlijk liet ik iets gebeuren. Ik werd aangesproken op het hoge dramagehalte van mijn verhalen. Dat het ook allemaal wel wat gezelliger kon. En ik dook totaal onverwachts weg. Het overviel me. Dat eerste koos ik niet voor, het tweede wel. Uiteindelijk heeft het me veel tijd en een onvergetelijke week “schrijfkamp” in Eindhoven gekost om mijn stem weer te vinden. Maar ook om te snappen wat ik doe, waarom en voor wie. En welke urgentie ik voel.

Want vrolijk en grappig en leuk; kan ik, doe ik ook wel eens, maar voelt niet als noodzaak. De verhalen hier, de verhalen over mijn ouders en de rauwe rouw die gewoon elke dag, élke minuut ingebed is in mijn leven, die zijn voor mij belangrijk. Omdat ze belangrijk zijn. Voor anderen. Nou heb ik geen grootheidswaanzin, geen zorgen, maar zo is het wel begonnen, wat ik schrijf. Dat ik schrijf. Van kleurige vakantieblogs op tropisch Curaçao naar een verhaal over een moment daar dat mijn perspectief veranderde. Dat me leerde dat ik verdrietig mocht zijn. En mocht missen. Uitgerekend dat verhaal kreeg de meeste en de meest mooie reacties, maar het gaf vooral mijn rouw een plek. Belangrijker: het wekte mijn moeder tot leven. Even. Dus dat is wat ik bleef doen.

Rouw is geen populair onderwerp. Niet op feestjes, niet bij het koffieapparaat, niet op de dames WC tijdens een feestje. Maar wie verloor weet ook hoe eenzaam dat gegeven is. En ik dus ook. Daarover, en gelijkende onderwerpen, schrijven én daarmee ook nog anderen raken, dat is wat ik deed tot ik even niet meer wist of dat allemaal wel gezellig genoeg was.

Tot ik uiteindelijk besloot van wel. Omdat het niet voor iedereen even makkelijk is gevoel te verwoorden, omdat verhalen verteld moeten worden, omdat doden onder de levenden horen te zijn en omdat ik daar urgentie voel. Omdat kwetsbaar kunnen zijn alleen maar winnaars heeft. Omdat zwijgen nooit iemand hielp. Omdat mezelf censureren uiteindelijk blijkbaar zorgt voor helemaal niet schrijven, dus ook niet veel gezelligs.

Daarom vandaag, 12-12, op de verjaardag van mijn vader, een paar woorden over hem.

Hoe langer ik leef terwijl hij dood is, hoe moeilijker ik weet welke relatie we eigenlijk hadden. Hij was de Grote Afwezige op ontelbaar veel momenten, maar als hij er was, was het ook niet altijd leuk. Ik vind het soms moeilijk om te constateren dat hij het gewoon allemaal niet zo goed wist, het leven. Hoe het moest. Wat hij wilde. En dat alles dat werd verwacht niet echt lukte, of dat hij er geen zin in had. Dat is een lastige conclusie voor mijzelf, helemaal nu ik zelf kinderen heb. Maar ik vind het vooral ook verdrietig voor hem.

Ik wil achteraf dat ik minder boos was geweest. Dat ik beter had begrepen waarom er gebeurde wat gebeurde. Dat ik meer mededogen en minder onbegrip in me had gehad. Dat onze strijd, mijn strijd om meer erkenning en zijn strijd in onvermogen, minder heftig was geweest. Dat ik niet, een paar uur na zijn dood, ergens in een schriftje las dat “Minke altijd zo moeilijk doet”. En ik toen wist: ik ben nog maar een kind. Ik was al die tijd nog maar een kind. Jóuw kind.

Nu weet ik dat ik het niet anders had kunnen doen. Weet ik ook dat hij het niet anders heeft kunnen doen. En die berusting troost, het troost zelfs de woorden in dat schriftje. Tijd heelt wonden, maar biedt ook nieuwe vergezichten, juist als de dingen complex zijn. Of nog niet afgerond. Of beide. Een relatie ontwikkelt kennelijk verder, ook als diegene het leven verlaat. Het lastige is alleen dat het verdomde kut discussieert met een dode. Daar zouden ze iets aan moeten doen.

Ik mis meer dan dat ik meemaak. Ik schrijf meer dan dat je leest. Ik leef meer dan dat ik schrijf. Maar ik schrijf. Papa is jarig vandaag. Zou hij zijn. En ik heb mijn stem weer terug.

Lieve papa het was en is een avontuur met je. En wat word je gemist. <3

*vrij naar een citaat van de fantastische Martin Bril <3

 

Was getekend

Hij doet dit natuurlijk elke dag, de hele dag. Ik hoor de routine van al honderden keren opgelezen tekst, maar dan net iets anders. Mijn namen, geboortedatum. Dan de namen van de kinderen en wanneer zij geboren zijn. Deze afspraak is voor hen. Nu mijn grootste schat; de allermooiste erfgenamen als ik er niet meer ben.

Het dendert door met bepalingen en uitsluitingen en voogdij en wettelijke vertegenwoordiging en vruchtgenot en wat als ze gaan trouwen, als ze zelf moeder zijn. Of als ze er niet meer zijn. Het is allemaal uitgebreid doorgenomen en uitgedacht, vandaag hoef ik alleen te tekenen. En dan heb ik een testament.

Ik merk nog op dat ik het jammer vind dat er geen champagnemoment is gecreëerd, dat had het een stuk gezelliger gemaakt. We lachen, de notaris en ik. En daarna teken ik maar gewoon. Wetende dat ik er goed aan doe, maar echt leuk is het niet. Vooral het doordenken van alle mogelijke scenario’s viel me zwaar. Wat als ik eerst, dan zij, wat als we allemaal tegelijk, wat als ik ze overleef. Ze zijn nog zo klein en kwetsbaar. Ik had het ijskoud, het hele uur lang. Maar ik moest.

Vele jaren gun ik mezelf en ons samen, maar de realist (soms in gezelschap van een zachtfluisterende fatalist) in mij weet dat dit zomaar anders kan uitpakken. En overlijden zonder testament kan dan weer rommelig verlopen voor zij die achterblijven, weet ik ook maar al te goed. Stress en gedoe die ik mijn kinderen graag bespaar. Want, daar ga ik voor het gemak maar van uit zonder arrogant te willen zijn, er is al verdriet genoeg als ik me door magere hein laat ontvoeren naar elders. Over 100 jaar.

Elke dag denk ik: wat zijn ze groot. Wat groeien ze veel te snel. En terwijl ik mijn handtekening zet, weet ik: ze zijn nog zo klein. Te klein. Maar dingen kunnen gebeuren en dan is het maar duidelijk wat daarna. En wat daarna niet. Er wordt voor ze gezorgd.

Dus. Ik ben een moeder met een testament en voel me heel volwassenen nu. Daar werd het waarschijnlijk ook wel een beetje tijd voor nu ik deze maand 37 word. Althans: dat hoop ik dan maar gewoon, dat ik de achttiende haal. Deze handtekening voelde ergens stiekem ook als een vrijbrief voor welk noodlot dan ook om zijn/haar kans te grijpen. Ik hou me daarom maar al te graag vast aan het gebrek aan wetenschappelijke bewijs voor een oorzaak-gevolg qua het tekenen van een testament en overlijden. En ik hou me ook gewoon even vast aan het feit dat ik springlevend een wijntje drink op het leven. Op mijn leven. En dat van mijn prachtige toekomstige erfgenamen.