Sinds het peuterbedje, word ik ‘s ochtends wakker van het kleinekindjesgetrippel van mijn jongste dochter. Tenminste: in het weekend. Doordeweeks slaapt ze keurig en uiteraard langer dan ik. Dat getrippel gaat dan over in een klim in mijn bed. Ze werpt zich dramatisch naast mij neer op de dekens, verzuchtend dat ze echt onder de dekens moet. Bij mij.
Zo ook gisterochtend. Ik hielp haar van boven de dekens naar daaronder en ze schoof naar me toe. Ik lag op mijn zij, zij op haar rug. En als vanzelf schoven haar beentjes tussen hoe mijn bovenbenen lagen, met haar kuitjes vlak boven mijn knie. Zo sliep ze verder. En zo was ik klaarwakker. Want zo wierp ze me meer dan dertig jaar terug in de tijd. Naar het bed van oma. En het zo liggen bij haar.
Mijn moeder vond het niet de bedoeling dat we in haar bed sliepen, dus dat gebeurde dan ook echt helemaal nooit, misschien een enkele longontsteking daargelaten. Maar zoals dat vaak gaat, hebben oma’s andere, gezelligere, regels. Bijvoorbeeld dat we daar prima in bed mochten slapen. Een half uur voor we Naar bed gingen, kondigde ze alvast aan dat ze de elektrische deken aan zou zetten. Niet per se overbodig in het maar matig gas-verwarmde huisje. En dan om stipt acht uur, mocht ik in het grote bed. Samen met oma. En vouwde ik mijn benen net zo als dat mijn jongste deed. Want warm en fijn en veilig.
Nu was mijn oma niet een oma van veel woorden. Van best wel heel weinig wel, tot grote irritatie van mijn moeder. Mijn mama vond haar mama met name wat bitter en zo wilde ze zelf absoluut nooit worden, zei ze vaak. Nu had mijn oma op zich best genoeg aanleiding om bitter te zijn, maar zo heb ik haar nooit ervaren. Oma was gewoon oma. Met een heel gestructureerd en overzichtelijk en zuinig en ook best wel een beetje eenzaam leven sinds haar man het leven liet. Behalve als wij er waren. En we speelden met de doosjes knoopjes die ze had verzameld. Of samen hondjes van wol maakten, borduurden en televisie keken. Op altijd dezelfde tijd elke keer hetzelfde aten.
Tevreden alleen, zoals ze zelf zei, en een beetje blijer als wij er waren, mijn zusje en ik. Of soms ik alleen. Dat van die benen, dat ben ik nooit vergeten. Ik heb het nog geprobeerd te reproduceren met mijn oudste, want warm en fijn en veilig, maar het werkte niet. Ik wist niet hoe. Tot mijn kleinste meisje het als vanzelf snapte. En zo lag ze daar. Sloeg het blijkbaar een kind over, zo kunnen liggen. Of een hele generatie. Nog los van dat het me raakte omdat ik aan oma dacht, vond ik het bijzonder omdat het zo van ons samen was. Van mij en dit wijze, eigenwijze meisje dat zichzelf 2,5 jaar geleden mijn leven in lanceerde. Dan heb ik het over de bevalling trouwens, niet de zwangerschap van gevoelsmatig negen jaar in plaats van negen maand.
Het leek een bewijs van toebehoren. Toebehoren aan mij en de mijnen. En dat doet ze natuurlijk ook, maar het zo voelen vind ik moeilijk. Natuurlijk is het mijn kind, in alles, zoals mijn oudste dat ook is, in alles. Maar ik heb reserve. En dat is mijn grote, geheime, persoonlijke gevecht. Dat ik het moeilijk vind hoe ze zich hechten aan mij, terwijl ik weet welk verlies ze te wachten staat als ik dood ga en dat ga ik -beloofd en uiteraard- heel veel eerder dan dat zij overlijden. Het afscheid nemen van mijn moeder is me zo zwaar gevallen dat ik ze het graag bespaar en tegelijk kan dat helemaal niet, want dan ben ik er niet echt. Van alle uitdagingen in mijn leven, is die het grootst. Er zijn. Er helemaal zijn.
Dat moment, met die beentjes, leerde me dat ik er toch echt helemaal ben. Dat mijn moeder, mijn oma, mijn vader en veel verder terug er ook allemaal nog zijn. Dat dingen overgaan van oma tot moeder tot kleinekinderstapjes. Dat de intuïtie van mijn kinderen zoveel sterker is dan alles waar ik ze tegen beschermen wil. Dat ik er toch gewoon ook helemaal, nog harder, moet zijn dan dat ik er al ben. En wat vaker aan oma moet denken, misschien.