Deze andere tijdzone wil nog niet helemaal wennen, dus ik ben ook deze ochtend alweer wakker voor de zon zich laat zien. De hanen gillen onafgebroken, het zijn er veel. Vogels zingen daar dwars doorheen en mijn kamer vult zich met de geur van het rook van de vele vuurtjes die worden aangestoken om het ontbijt klaar te maken in de huisjes om me heen. Ik lig nog even. Lees een beetje. Douche. En ga dan op zoek naar ontbijt. De zon komt langzaam boven de huizen uit en sluipt rustig aan het plein op, waar ik ga zitten waar ik de avond ervoor ook zat. Koffie, fruit en toast, nogal een ontbijt voor een niet-ontbijter. Deze dag kent nog geen plan en dat is prima. Ik ga wandelen, ik zie wel.
En of ik zag. Straat na straat, zo’n 8000 stappen. Huizen in alle kleuren, hondjes van diverse formaten. Een slapende ijscoman op een bankje, een vader en zijn zoon die sinaasappelsap in plastic zakjes aan de deuren verkopen. Spelende kinderen. En veel straten waren leeg en stil (een soort Eibergen-ervaring, Alfred), want zondag. Ik loop en loop en loop en tref een kerk. Maak foto’s, ga niet naar binnen. Ik loop en loop en loop en tref een heel vreemd, overdreven groot, soort verlaten Chinees paleis. Ik loop en loop en loop en vind de enige Cenote die de stad rijk is. Een Cenote is een enorm zinkgat met daarin water. Een magisch gezicht en van oudsher wordt gedacht dat het de doorgang naar de onderwereld zou zijn. Ik eet wat, lees wat, (niet zomaar wat, een van de mooiste passages over de liefde ooit geschreven) en betaal. Als ik het restaurant uitloop, bevind ik me ineens in een parade. Voorop een Jeep met een metershoge pop; een vrouw in wit gewaad. Daarachter mannen, vrouwen, jongens en meisjes in dezelfde gewaden met bloemen en soms een kroon. Daar weer achter bakfietsen, volgeladen met mensen. Open vrachtwagentjes met kinderen die zich verdringen om iets te kunnen zien. Motoren. Scooters. Drie mensen op één brakke mountainbike. En daar weer achter: paarden. Mannen en vrouwen en baby’s (?) op tientallen paarden. Er worden vuurpijlen afgestoken, Mexicaanse muziek schalde uit de vele meegebrachte boxen, de mannen dronken bier uit flessen van twee liter. Ik wandel mee en probeerde uit te vogelen wat de gelegenheid is. Veel politie, maar ook soldaten. Het gezelschap houdt stil bij de kerk die ik eerder die ochtend had bezocht. Wéér een bruiloft? Wat is dat nou weer voor een bericht van het universum? Maar het zit anders. De stoet gaat verder en ik dus ook. Op het dorpsplein waar eerder die dag de ijscoman lag te slapen, bleek het een dorpsfeest met zang en dans en gratis eten en drinken. Whenever you walk into a parade, join. Zou ik willen zeggen.
Een late lunch en dan zit ik even op het centrale plein. Ik denk om te lezen, maar daar denken de 518020261 vogels anders over; ze gillen alles, maar dan ook alles bij elkaar. En een zeldzame vermoeidheid overvalt me. Alsof alles van de afgelopen dagen, van de afgelopen tijd in één minuut alle energie uit me zuigt. Het is 18u. En ik ga naar bed.
Om 5u ben ik weer wakker. Wakkerder dan in tijden. Ik klets wat met de lieve mensen thuis, kijk een serie, pak mijn tas in, ontbijt en neem de bus. Next stop: Tulum.
Het busstation is chaotisch en warm. Er zijn veel mensen, wanneer welke bus gaat is niet te verstaan. Toch lukt het de juiste te vinden. En daar sluit ik een vriendschap. Niet gelijk, het duurt ongeveer een half uur snelweg voor we elkaar ontdekken, de vrouw en ik. Ze vertelt me haar naam en ik de mijne. Ook alleen? Ja ook alleen. Ook zo heilzaam? Jazeker. Haar besliste toon, maar warme antwoorden verraden een kwetsbaarheid die ik herken. Ze noemt haar route tot nu toe. En ik die van mij. Ja het was mooi en indrukwekkend en intensief, alleen, zeggen we allebei. “Ik heb het niet allemaal goed gedaan, een tijdje, m’n leven” bekent ze zomaar na bijna een uur. “Wie wel” antwoord ik. “Andere mensen. Bij andere mensen lijken de dingen zo makkelijk en vanzelf en volgens het boekje. Zij maken geen fouten, ofzo. Ik weet het niet. Ik ben daar wel eens jaloers op.” “Jaloers?” “Nou ja, jaloers, misschien is het meer dat ik zo ontzettend boos op mezelf ben geweest, soms. Dan stond ik ‘S ochtends op en hield ik eerst een interne monoloog over welke dingen ik beter had moeten of kunnen doen. Soms duurde dat de hele dag.” Ik ben even stil en pak mijn vest, de airco staat hoog en mijn benen vatten kou. “Ben je gelukkig” vraag ik dan. “Steeds een beetje meer.” “Wat zou je tegen mij zeggen als ik precies dit aan jou zou vertellen?” Nu is zij even stil.
“Dat het niet helpt. Dat je beter verdient” zegt ze dan. En vertelt ze hoe het kwam. Hoe haar leven wendingen had genomen die ze niet had voorzien en dat ze niet had geweten wat te doen. Dat ze vast had gehouden aan het enige dat ze zeker wist: dat alleen zijn het allerengst zou zijn van alles dat er kon gebeuren. Ze had zich als een Greenpeace-activist met kettingen vastgeklonken aan alles dat ook maar een beetje veilig voelde en alles voelde veiliger dan alleen. En dat ze zo ontzettend niet had geloofd in zichzelf, om allerlei voor de hand liggende redenen, maar toch. Er waren dagen geweest dat ze niet wilde opstaan. Of juist niet naar bed zou. Ze was alles dat ze kende en alles dat ze was vergeten. En toen was ze verdwaald. In gedachten, in mogelijkheden, in onmogelijkheden, in de dingen die moesten, de kinderen, het meest nog in zichzelf. Haar hoofd had gemaald en gemaald en alle operatie overgenomen van haar hart. Ze had manieren gevonden niet te voelen, omdat het moest, want ze moest door. En daarom was ze zo boos op zichzelf. “Ik deed wat ik kon, maar ik deed niet wat ik moest.”
“We doen allemaal wat we kunnen. En soms is het dat wat moet. Soms is het dat wat we willen. Soms is het dom, soms is het levensreddend” en ik kijk haar aan. “Waarom ben jij eigenlijk niet wat liever voor jezelf” vraag ik. Nu beginnen er tranen over haar wangen te lopen, ik pak haar hand. “Zit ik alweer te janken” lacht ze. “Het is vakantie hoor.” “Je bent hier niet voor niets alleen. We komen elkaar niet voor niets tegen. Alles gaat zoals bedoeld. Er wordt voor je gezorgd, kijk maar eens om je heen. Kijk hoe mooi je bent. Kijk wat je kunt, wat je hebt, kijk wat is gelukt. Kijk: je bent er nog. En ja het was kut en zwaar en moeilijk en die tijd, die tranen, die krijg je nooit meer terug. Maar dat is geweest, dat weet je en dat voel je. Je bent er nog, en kijk eens hoe.” “Jij dan” zei ze. “Kijk naar jezelf.” We lachen, hand in hand. Dan stopt de bus en zijn we er. De laatste bestemming van deze overweldigende reis. Wij zijn in Tulum.
En onderweg daarnaartoe, in de bus, op de Mexicaanse snelweg, sloot ik dus een vriendschap. Of eerlijker: hernieuwde ik het verbond met mezelf dat veel en veel te lang geleden werd verbroken.
Ik was zelf die vrouw. Ik ben niet alleen.
En ik ben nooit alleen geweest.