Ze zijn ontzettend vriendelijk bij het hotel. Eigenlijk is iedereen de hele tijd vriendelijk en gastvrij en behulpzaam, maar deze jongens spannen de kroon. Omdat ik vroeg ben, is mijn kamer nog niet klaar. Hugo drukt me daarom een badhanddoek in mijn handen, wijst me naar het strand en vertelt dat op een minuutje lopen een goed restaurant zit. Hij let op mijn spullen.
Ik moet wennen aan Tulum. Iedereen die ik sprak zei dat het een absolute must-visit was. En als ik de zee aanschouw, met de visvangende Pelikanen en echte hoge golven, het zachte, witte zand, dan snap ik waarom. Maar voor de rest heb ik het nog niet helemaal door. Ten eerste is alles twee keer zo duur als op de duurste plekjes waar ik was. Kost het allemaal nog niks, maar het is wel opvallend. Op de kaart van het restaurant staan allerlei hypergezonde snacks and juices in plaats van Mexican food. Om mij heen hoor ik alleen maar Amerikanen, de tienermeisjes roddelen onafgebroken over allerlei friends and marriages, die van Maggy in het bijzonder, want zij liet een scheet op haar wedding reception (ik verzin dit niet).
Ik weet het nog even niet met Tulum. De vegan taco’s met avocado en humus laat ik aan me voorbij gaan, dan blijft er alleen pasta over en die smaakt prima. Ik kijk of mijn kamer klaar is en dat is ‘ie. Hugo wijst me de weg, de inderdaad wat verstopte lichtknopjes, en wenst me veel plezier. Het is prachtig, de kamer. Het is een soort hut op palen, prachtig simpel en strand-ish ingericht, een rieten dak, schattige klamboe. Perfect. Voor mensen. Voor heel veel verschillende mensen. Niet per se voor mij. Ik zie de gaten in het dak, de kieren langs de ramen, lekker robuust en in de natuur, en dat is precies het probleem. Eh, de uitdaging. Want ik houd wel van natuur, en ik hoor de golven stukslaan en dat is magisch, maar ik houd niet van beestjes. Niet van kleine beestjes en al helemaal niet van het formaat beestjes dat hier regulier is. Als ik mijn zorgen deel met thuis, ben ik een watje. Misschien. Maar ik was meer watje als ik gelijk zou uitchecken. Dat overweeg ik serieus, ik deed dat al vaker als iets niet beviel, maar laat ik. Avontuur wilde ik. Avontuur is er nu. Als ik ga slapen sluit ik mijn queen sized bed (de benen van deze queen zijn daar overigens echt veel te lang voor) hermetisch af met de klamboe en ga slapen op goed geluk. Midden in de nacht word ik wakker van de kou (?) en maak een dekentje van de badhanddoeken, slaap verder, word wakker van geritsel boven m’n hoofd en visualiseer een schattig klein vogeltje. So far, so good.
Hier wordt het ontbijt op de kamer gebracht en dat is hemels. Ik eet, doe wat werkdingetjes, werk nieuwe plannetjes uit, schrijf en lees. Dan wil ik naar “downtown”. Dat kan met de taxi. Of met de fiets. Ik besluit tot het laatste: als ik de nacht in de halfopenlucht overleef, dan dit vast ook. Voor 10 US Dollars mag ik de fiets alle dagen gebruiken. Ik slik de woorden “business” en “model” in. Het grappige hier, vind ik, is dat het ze allemaal geen ruk uitmaakt. Amerikanen (en enkele Europeanen) willen blijkbaar fietsen, want oh experience en goedkoop bovendien. Dus elk hotel tikt een lading totaal verrotte fietsen op de kop, hangt er een cijferslotje aan en zegt: good luck. Jij wil een fiets, jij krijgt een fiets. En nu niet meer zeuren. Dus de ene na de andere opgespoten Amerikaanse diva hobbelt haar siliconen rond op een veel te grote mountainbike, de teentjes raken maar net de pedalen, hun Chaneltasjes keurig aan het stuur. Ze rechten hun rug, lachen gemaakt en vervloeken zichzelf, deze fiets, Mexico en hun hele leven binnensmonds. Dan de mannen. Door en door gespierd, de tandjes gebleekt en een Calvin Klein of gelijkende zonnebril op de neus, kekke Hugo Boss swimshort: op een babyroze beach cruiser met mandje voorop en veel te klein. Werkelijk iedereen zit als een debiel op deze Mexicaanse fietsen, ik incluis, met als verschil dat het me echt helemaal niks kan schelen. Ik draag al dagen geen make-up, het is nog maar de vraag of mijn haar-in-een-eeuwige-knot überhaupt nog uit de knoop gaat en in mijn jurkje zitten gaatjes, zag ik bij het aantrekken, maar mijn garderobe is momenteel niet zo genereus, dus ik negeerde dat. Mijn beach cruiser is baby blauw, aftandser dan de gemiddelde studentenfiets, door en door verroest, maar I don’t care. Het ding brengt me naar waar ik wilde zijn. Niet in de door Hugo beloofde 20 minuten, maar een uur is ook prima. “I hope I won’t die” zei ik bij het wegfietsen. “Don’t say that, lady.” “Just pray for me, everything will be fine.” “I will” antwoordde hij. En waarschijnlijk deed hij dat ook, want ik kwam veilig weer terug. Ondanks de metersdiepe gaten in de weg, de honderden auto’s en slippende bermen, ondanks de takken die je slim moet ontwijken, ondanks mezelf. Ik vond zelfs de weg heen én terug in één keer.
Tja, Tulum. Je bent prachtig en een beetje overgenomen tegelijkertijd. Overgenomen door mensen zoals ik. Door toeristen. Maar dan wel door toeristen die in het land van taco’s graag veganopties eisen. Eten dat door de lokale bevolking nooit te betalen is. Hugo woont niet “downtown” want dat is te duur geworden. Hij en zijn familie zijn teruggedrongen naar verderop en hebben in het stadje niets meer te zoeken, want ze kunnen er niets meer betalen. Iemand in Mexico verdient gemiddeld 20 euro per dag. Daar zitten heel veel mensen heel ver onder, ook nog. In Valladolid waren er gezinnen die gezamenlijk lunchten in dezelfde cafés als de sporadische toerist like me. Hier in Tulum is dat onmogelijk. Op mijn fietstocht zag ik investeringsproject na investeringsproject in aanbouw. “Don’t wait to invest, invest and wait”.
Tulum, ik weet het nog niet met je. Maar je zee is prachtig en je stranden ook. Het is precies dat waar de mensen op afkomen. Hopelijk word je gekoesterd en ga je niet ten onder aan je succes.
And I love what you did with the bikes.
Eén gedachte over “Op fietse”