Het is 23 maart 2020. Dag acht van anderhalvemeterafstand en blijf bij mensen uit de buurt. De dag dat ik iets beter sliep, maar toch weer naar adem happend wakker schrok. Van de ene nare droom zo in de andere nare droom die toch gewoon écht echt bleek te zijn. Toch stond ik anders op dan de vorige dagen. Lichter, iets meer ontspannen en zelfs een beetje melig.
Dus ik maakte koffie, liet de dochter nog even liggen want die valt ook maar lastig in slaap, pakte mijn laptop en ging werken. De concentratieboog stond in vergelijking met de afgelopen week aardig gespannen en ik was helemaal klaar voor een klus die deze middag ook wel echt af moest. Ik opende het betreffende document. Nam nog een slokje koffie. En toen ging er een schuurmachine aan. Mensen die mij al langer volgen weten dat ik jaren geleden suburbia ben uitgevlucht met zo ongeveer Kärcherzondag als belangrijkste reden. Het geluid van een schuurmachine, boorapparaat of hogedrukreiniger maakt me sowieso al zeldzaam agressief, laat staan als ik én geen kant op kan én ik moet werken én hoehaaljehetüberhauptinjehoofdlaatmeingodsnaammetrust. Coronacrisis maakt me ietwat ongefilterd, merkte ik al een paar dagen. Zowel in goede als in iets minder goede zin. Waar ik vroeger, met mijn pre-covidgemoed, nog wel even had afgewacht of misschien wel helemaal niet had ingegrepen, stormde ik nu de trap af, naar buiten. Daar bleek plots een steiger gerezen met daarop twee opgewekte schildersmannen, fanatiek schurend aan een kozijn. “Goedemorgen” zei ik, terwijl ik een rondje om de steiger heenliep, ik weet ook niet precies waarom. “Goedemorgen” zeiden ze terug. “Dus jullie maken dit lawaai” vroeg ik naar een veel te bekende weg. “Ja, wij zijn aan het werk.” Ik wilde gillen: IK OOK, MAANZAAD DIE JE ER BENT, maar dat deed ik nog niet. “Hoe lang gaat dit nog duren, denken jullie” met een gemaakt vriendelijk stemmetje. “Nou, nog wel de hele dag.” “Dat denk ik niet, meneer. Mijn hele huis trilt, ik moet werken, mijn kind moet schoolwerk doen, mijn andere kind moet slapen, er zijn omstandigheden.” Het was even stil. “Waar woont u dan?” “Je ziet me toch tweeënhalve seconde geleden die deur uitlopen of niet dan, waar denk jij dat ik woon!” Dat was dan ook wel weer zo. Toch kon hij zich niet voorstellen dat ik er zoveel last van had. Hij zei het echt. Hij kon het zich gewoon echt niet voorstellen. “NOU WEET JE WAT IK ME NIET KAN VOORSTELLEN SCHILDERMENEER, DAT WIE DAN OOK DIT EEN GOED IDEE VINDT WAAR OOK TER WERELD EN OP WELKE PLANEET DAN OOK DENK NA EN BLIJF UIT DE BUURT VAN JE COLLEGA” fluisterde ik niet bepaald. Maar hij moest werken anders had hij geen geld en toen zei ik dat dit voor mij ook gold dus ik dat wel begreep en graag wilde terugkeren naar mijn vraag van origine: “Hoe lang gaat dit nog duren, dan houd ik daar rekening mee?”.
Hij zou in een uurtje wel klaar zijn.
‘Het is een vreemde tijd’ appte een goede vriend me vandaag. Mijn antwoord: ‘de tijden zijn nog nooit zo vreemd geweest’. En ergens bemerkte ik vandaag gewenning. Nog niet van de situatie, maar een soort gewenning van de chaos in mezelf. Wat hielp was dat mijn dochter kon gaan videobellen met klasgenootjes. Ze lachten en gilden wat af en ze hadden elkaar hoorbaar gemist, daar heb ik echt van genoten. Er ontstaan langzaam maar zeker kleine ankertjes in de dag en het voelt allemaal wat minder reddeloos of uitzichtloos. Af en toe kwamen er zelfs geruststellende gedachten bij me op die 100% nergens op sloegen, maar wel hun werk konden doen. En ik telde mijn zegeningen. Want we hebben het goed.
Het was dag acht nog maar van velen en velen zo vertelde de regering vandaag. Het was dag acht en de regels werden strenger omdat de onverschilligen onder ons te perfectionistisch zijn geweest. Het was dag acht nog maar en de kappers moesten sluiten, straks wil helemaal niemand meer naar buiten, ziet u het verband? Het was dag acht nog maar en ik kreeg zowaar werk verricht, het werd nog goed bevonden ook. Het was dag acht en zoals elke dag poogden we veel te prematuur alvast alle cijfers te duiden, want wat is anders nog houvast? Het was dag acht, we proberen onze weg te vinden nu we weten waar we onze adem over inhielden: dit duurt tenminste tot 1 juni en waarschijnlijk nog veel langer, we wisten het al, maar nu hoorden we het ook. Het was dag acht en de tijden zijn nog nooit zo vreemd geweest. Het was dag acht alweer, het was de beste dag tot nu.
De schildermeneer kwam sorry zeggen. En ik zei sorry terug.