Het was 25 maart 2020. 26 maart 2020. En 27 maart 2020. Dag tien, elf en twaalf waarin het woord surrealistisch meerdere malen viel omdat nog niet wil landen dat dit de nieuwe realiteit is. Hoofd, hart en lijf willen zich toch lastig overgeven aan de oneindige onzekerheid van nu. Van hoe lang, van wij ook, van hoe het er aan de andere kant van deze crisis uit gaat zien.
Wat als, vroeg ze. Mijn oudste. Wat als jij ook, mama. Wat als jij ook ziek wordt? Wat dan met mij? Een terechte vraag die ik al had voorspeld en toch niet aan zag komen. Een vraag die bij heel veel kinderen van ouders die alleen, of nagenoeg alleen, zorgen onvermijdelijk komt bovendrijven nu. Voor noodlottige ongevallen, de echte noodlottige ongevallen die leiden tot de dood, weet ze wat er is geregeld. Dat bespraken we toen ik mijn testament liet opmaken. Ze bedacht toen vooral hoe ze haar erfenis kon gaan besteden en wilde weten of ze ook mijn lievelingsjurkjes mocht hebben, jawel toch? Dit was geen vraag van overlijden, dit was een zorg over zorg als ik dat even niet zou kunnen en bovendien ook niet zou mogen. Mijn hart zakte centimeters naar beneden bij de bezorgdheid in haar ogen. Ik stopte nog snel een krieltje in mijn mond, weggespoeld met witte bonuswijn. “Wat zou je willen” vroeg ik haar en we namen de mogelijkheden door. Ik beloofde het te regelen. Ze knuffelde me lang. Ik bewaarde mijn tranen voor later die avond.
Het waren dag tien, elf en twaalf en ik schreef en schreef, maar de verhaaltjes raakten niet goed genoeg af door allerlei omstandigheden van leven. Sommige dingen zijn volledig stilgelegd, andere dingen gaan gek genoeg gewoon door. Zoals werk. Godzijdank: zoals werk. Het gaat niet helemaal van harte, de eerste week van deze twintigtwintigclusterfuck zorgde voor vertraging in ongeveer alles. Ik verkeerde in staat van overdrive, het deed me denken aan een ritje op de Duitse snelweg in een Porsche 911 in mijn vorige leven van toen dat nog mocht. Ik zag de 250 kilometer per uur nog aangetikt worden en sloot toen mijn ogen op hoop van zegen terwijl de snelheid meer en meer toenam. Niets zien, niets horen behalve het razen van asfalt en totaal geen controle. En uiteindelijk toch op plaats van bestemming komen. Dankzij de chauffeur, maar zeker ook dankzij het vermogen tot overgave. En binnen die overgave zorgen voor controle waar het kan. Mijn ogen sluiten was een keuze.
Het is die balans die we nu ook moeten zoeken. We zijn allemaal plotseling op de passagiersstoel gezet, daar waar we gewend zijn te sturen met de voet nonchalant op het gaspedaal. Dus dat het tijd kost om te wennen, is logisch. De afgelopen dagen dacht ik veel terug aan jaren geleden, toen ik volledig stuurloos was geraakt. Van de een op de andere dag kreeg ik paniekaanvallen. Eerst eentje per dag. Toen twee. Uiteindelijk zat ik vierentwintig uur per dag hyperventilerend op bed. Achteraf een goede oefening voor nu: thuisisolatie avant la lettre. Misschien was dat wel hoe ik het alleen zijn ben gaan waarderen, ook was het uiterst uitzichtloos. De huisarts wist het niet meer, de therapeut had het opgegeven, iedereen om me heen keek toe want er was niets aan te doen. Zelfs de slaappillen die ik kreeg waren niet bestand tegen mijn paniek en de pammetjes waren leuk geprobeerd, maar totaal niet effectief. Geen idee waar ik zo bang voor was, maar mijn lijf nam mijn hoofd over en andersom. Ik had totaal geen controle. Hoe het uiteindelijk beter ging? Toen ze me bij de afdeling psychiatrie zeiden dat ze me wilden opnemen. En ik onmiddellijk antwoordde: nee, dat gaan we niet doen. Ik voelde aan elke panikerende vezel in mijn uitgeputte lijf dat ik dat niet wilde. Die nee, díe nee, gaf me controle terug, het zit kennelijk in gekke dingen. Het was niet een wonderbaarlijk en plotseling herstel, maar dit was wel wat dat uiteindelijk inluidde. Het kostte me nog een aantal keer flink ruzie maken met een therapeut aldaar om helemaal paniekvrij te raken, eigenwijs was ik blijkbaar nog steeds. Wat ik maar wil zeggen: dat ik leerde dat ankertjes belangrijk zijn. Een goedgeplaatste nee of ja. Een klein ritueel. Maar vooral en bovenal: voelen en volgen. Als we niets meer hebben, hebben we altijd onze intuïtie nog. En het lijkt me belangrijker dan ooit om die nu designated driver te laten zijn. Mij hielp het in ieder geval toen en mij helpt het nu.
We navigeren in chaos met ogen gesloten zonder eindbestemming en het valt niet mee, maar het lukt steeds een beetje beter.
Het waren dag tien, elf en twaalf van blijf toch thuis. Het waren de dagen van verder oplopende cijfers, weggevallen mensen zijn nu een statistiek die niemand nog begrijpt. De dagen van een paar woorden van onze MP en een eerbetoon aan Liesbeth List. De dagen van hulp uit onverwachte hoek. De dagen van steeds vragen hoe het gaat en eerlijk zeggen van niet zo goed met dan troostende woorden. De dag erna weer andersom. De dagen van weinig concentratie en hoge snelheid. De dagen van rijen bij de super omdat minder mensen per vierkante meter beter is. De dagen van eindelijk even geen regen meer. De dagen van meer zwaaiende mensen en bijpraten op straat en met gepaste afstand. De dagen van drones op het strand met robotstem die herhaaldelijk anderhalve meter roept. De dagen van samenscholingsverboden en boetes bij teveel mensen bij elkaar. Het waren dag tien, elf en twaalf nog maar en we kunnen niet stoppen met dromen van terug naar normaal. Het waren drie dagen van nog een lange rit te gaan, harder dan 250 kilometer per uur en onze ogen dicht. Gelukkig zijn we niet alleen.