Was getekend

Hij doet dit natuurlijk elke dag, de hele dag. Ik hoor de routine van al honderden keren opgelezen tekst, maar dan net iets anders. Mijn namen, geboortedatum. Dan de namen van de kinderen en wanneer zij geboren zijn. Deze afspraak is voor hen. Nu mijn grootste schat; de allermooiste erfgenamen als ik er niet meer ben.

Het dendert door met bepalingen en uitsluitingen en voogdij en wettelijke vertegenwoordiging en vruchtgenot en wat als ze gaan trouwen, als ze zelf moeder zijn. Of als ze er niet meer zijn. Het is allemaal uitgebreid doorgenomen en uitgedacht, vandaag hoef ik alleen te tekenen. En dan heb ik een testament.

Ik merk nog op dat ik het jammer vind dat er geen champagnemoment is gecreëerd, dat had het een stuk gezelliger gemaakt. We lachen, de notaris en ik. En daarna teken ik maar gewoon. Wetende dat ik er goed aan doe, maar echt leuk is het niet. Vooral het doordenken van alle mogelijke scenario’s viel me zwaar. Wat als ik eerst, dan zij, wat als we allemaal tegelijk, wat als ik ze overleef. Ze zijn nog zo klein en kwetsbaar. Ik had het ijskoud, het hele uur lang. Maar ik moest.

Vele jaren gun ik mezelf en ons samen, maar de realist (soms in gezelschap van een zachtfluisterende fatalist) in mij weet dat dit zomaar anders kan uitpakken. En overlijden zonder testament kan dan weer rommelig verlopen voor zij die achterblijven, weet ik ook maar al te goed. Stress en gedoe die ik mijn kinderen graag bespaar. Want, daar ga ik voor het gemak maar van uit zonder arrogant te willen zijn, er is al verdriet genoeg als ik me door magere hein laat ontvoeren naar elders. Over 100 jaar.

Elke dag denk ik: wat zijn ze groot. Wat groeien ze veel te snel. En terwijl ik mijn handtekening zet, weet ik: ze zijn nog zo klein. Te klein. Maar dingen kunnen gebeuren en dan is het maar duidelijk wat daarna. En wat daarna niet. Er wordt voor ze gezorgd.

Dus. Ik ben een moeder met een testament en voel me heel volwassenen nu. Daar werd het waarschijnlijk ook wel een beetje tijd voor nu ik deze maand 37 word. Althans: dat hoop ik dan maar gewoon, dat ik de achttiende haal. Deze handtekening voelde ergens stiekem ook als een vrijbrief voor welk noodlot dan ook om zijn/haar kans te grijpen. Ik hou me daarom maar al te graag vast aan het gebrek aan wetenschappelijke bewijs voor een oorzaak-gevolg qua het tekenen van een testament en overlijden. En ik hou me ook gewoon even vast aan het feit dat ik springlevend een wijntje drink op het leven. Op mijn leven. En dat van mijn prachtige toekomstige erfgenamen.

Valsnelheid

Ik heb zo’n app die foto’s laat zien van een jaar, twee jaar of langer geleden. Geinig om dagelijks te worden herinnerd aan wat toen was, met wie en waar. Vandaag was daar de foto van een typische ziekenhuismaaltijd: een grijs stuk vlees, gare broccoli, kleine stukjes aardappel en een kommetje dikke, bruine jus. Het was de enige foto van die dag en was in grote stress gemaakt. Hele grote stress, wist ik.

Die foto is op zich nogal bizar: ik heb werkelijk geen idee waarom ik vond dat ik deze troosteloze maaltijd moest fotograferen. De Instagramwaardigheid is minder dan nihil, om te beginnen. Nog verwarrender is dat ik hele andere dingen aan mijn hoofd had op dat moment. Maar misschien juist daarom. Ook twee jaar later werkt het bord eten genadeloos ontnuchterend.

Een paar uur daarvoor was er weinig aan de hand. Ja: ik was heel erg zwanger en daar heel erg zat van. Bijna achtendertig weken om precies te zijn. Qua zwangerschapsduur, maar ook qua de termijn dat ik het al zat was. Niet omdat ik niet blij was met mijn immer groeiende baby, maar omdat ik zwanger zijn erg slecht trok. Ik keek er enorm naar uit om dit nieuwe leven te ontmoeten, telde de dagen, uren en kwartiertjes tot de bevalling af, ze mocht gerust nu komen. Maar ik verheugde me ook heel erg op de optrekkende mist. Dat ik me weer een beetje mezelf zou voelen. 

Nog een klein klusje, vond ik. Ik had die dag mijn laatste werkdag gehad en zou nu echt een soort van zwangerschapsverlof hebben. Omdat mijn partner en onze kinderen niet in één huis woonden, maar rondom de bevalling wel graag samen waren, was dit ook de dag dat we daar op zwangerschapslogeervakantie gingen. Er hoefde nog maar één item verhuisd: het aquarium met Tommie en Rosie, twee hele gewone goudvissen. En dat kon ik nog prima zelf, vond ik. Al het andere was immers ook gelukt. Het water er uit, het grind in een zakje, de visjes in een ander zakje, beide zakjes in het lege aquarium en dan heel voorzichtig tillen. Met de dikke buik. Van mijn dertig-treden-tellende trap. Wat kon er misgaan?

Het ging goed. Aquarium op de achterbank, dochter voorin, buik in de gordels, kwartiertje rijden. Opgewekt, want zonnig en vrij. Net even op een ander plekje geparkeerd dan normaal, want dan had ik alle ruimte om de vissenvilla uit de auto te tillen. De dochter zou de deur alvast openmaken zodat ik in een keer door kon lopen. Voorzichtig tilde ik de rechthoekige glasbak met het visduo van de achterbank. Mijn heup duwde de autodeur dicht. Twee stappen, drie, voorzichtig, goed kijken, goed vasthouden, neuriënd. 

Daar ging ik. Voorover. Ik heb nooit mijn valsnelheid berekend (duh), maar het kunnen nooit de tien minuten zijn zoals ze voor mij wel voelden. Daar ga ik. Daar gaat het aquarium. Ik kan mijn buik niet beschermen, ik kan mezelf niet opvangen. Misschien blijft het glas in tact. Nee dus. Hoofd omhoog houden. Hoofd omhoog houden. Hoofd omhoog houden.

Mijn hand naar mijn keel. Bloed. Ik adem door, ik rochel niet, ik voel nergens pijn. Ik hijs mezelf in kleermakerszit. Mijn dikke buik trekt samen als een hele harde bal. Ik ben alleen, niemand heeft me gezien en niemand gaat me zien want ik zit achter de geparkeerde auto en het is een stille weg. Het bloed blijft maar stromen. Ik roep mijn dochter en ze rent vrolijk het hoekje om. Tot ze mij ziet en gilt. Ik probeer haar rustig te vragen naar de buren te gaan. Ik voel mijn buik steeds harder worden en ik heb geen idee of mijn luchtpijp aan diggelen ligt of dat gewoon een overfanatiek sneetje al dat bloed veroorzaakt. Ik vind mijn telefoon in mijn tas die nog steeds aan mijn schouder zit en bel mijn partner. Door het bloed aan mijn handen herkent de oh zo innovatieve vingerafdruktechnologie van mijn iPhone mijn duim niet als de mijne. Ik tril zo hevig dat ik steeds de verkeerde code ingeef. Ondertussen rent mijn dochter huilend over straat omdat ze geen buur kan kiezen. Mijn aanwijzingen hoort ze door een oorontsteking niet. Ik schreeuw tot ik het opgeef. Ik adem wat meer en het lukt eindelijk mijn telefoon te ontgrendelen. Maar er wordt niet opgenomen.

Een oudere man op een fiets ziet me dan ineens toch. Hij stapt af en inspecteert mijn wond. Het valt mee, zegt hij. Ik geloof er niks van. En heb geen idee wat ik moet doen. Bel ik de dokter? Bel ik een ambulance? Plak ik een pleister? En mijn baby, hoe is het met mijn baby? Wat doet men zoal en waarom zegt niemand iets. De opgetrommelde buurjongen komt met een EHBO-doos, mijn dochter staat te gillen. Ik bel maar 112. Daar komt een auto met daarin mijn vriend met zijn kinderen, hun muziek staat hard en ze lachen. Tot ze mij en mijn tweehonderd liter bloed zien. De schrik is groot en ik probeer de mevrouw van de alarmlijn te verstaan. Dankzij het lawaai, dankzij het feit dat ik mijn telefoon die dag daarvoor voor de vierhonderdste keer had laten vallen en alleen nog maar kaboutervolume produceerde. Dan schreeuw ik. Dat ik de mevrouw niet hoor, dat ik niet weet wat ik moet zeggen. En niet waar ik bang voor ben. De telefoon wordt overgenomen en naast mij knielt een vrouw die mij probeert te kalmeren, maar ook de kinderen. Het lukt haar. Ik grap dat ik heel goed bloed heb en dat het daarom zo veel is. Dat het echt wel goedkomt, dat ik al helemaal over de schrik heen ben, dat de ambulance alleen even komt checken.

Dan merkt iemand de vissen op. Ze spartelen driftig tussen de scherven en worden liefdevol gered met een vaas als tijdelijk huis. Ze leven nog. Ik hoop vurig om nog zo’n wonder. Ademen, misschien een beetje extra. De ambulancemensen helpen me voorzichtig hun auto in. Ze bevestigen dat de wond meevalt en mijn bloeddruk blijkt niet belachelijk hoog. Ik tril onbedaarlijk en huil heel stil. Mijn buik voelt raar, geef ik aan. Ik voel geen beweging, alles staat strak. Ze trekt mijn bebloede bloemenhemdje omhoog en daarna weer voorzichtig terug over mijn buik. Bij uitwendig buiktrauma, wordt een zwangere altijd naar het ziekenhuis gebracht. Dus ik ook.

Wie mij kent, weet: ik ben niet echt een held als het om naalden, wonden of andere ziekenhuisaangelegenheden gaat. En “niet echt” is nogal een understatement; ik ben een keer ruim vier uur in onderhandeling geweest met een verpleegkundige voor ze een tetanusprik mocht zetten. Maar nu ben ik mak als een lammetje. Dat ik totaal geen pijn heb, helpt. Dat ik mij zorgen maak om mijn baby, nog meer. Op de eerste hulp wordt er in recordtempo gekeken naar mijn wond en lijm gesmeerd. Dat recordtempo komt omdat ik zo snel mogelijk naar de afdeling gynaecologie moet om te kijken hoe het met de baby is. Verpleegkundige Abel duwt voorzichtig maar adequaat mijn rolstoel door de lege ziekenhuisgangen. Naar een verkeerde afdeling. Ik zit als verdoofd met mijn handen op mijn buik en voel hoe koel de lucht is in deze gangen. Het eerste dat ik weer voel. De rest zijn gedachten en schrik. Eerder voelden de seconden als minuten, nu voelen de minuten als uren. Als alles maar goed is. Als alles maar goed is. 

Daar was haar hartje. In beeld zelfs. Gesuis met gebonk. Regelmatig. Voor nu zoals het hoort. En dat willen ze nog een paar uur zien. Of ik al had gegeten? Want het ging nog wel even duren, nog minstens vier uur moest mijn meisje laten horen wat ze zo prachtig deed. In hetzelfde tempo en zonder gekke dingen. Dat deed ze. Maar van die uren herinner ik me niks. Kennelijk hebben ze me eten gebracht en maakte ik daar een foto van.

Ze bleef nog dertien dagen zitten. En werd toen kerngezond en prachtig geboren. Mijn gehoop was verhoord. Wat bleef, tot aan vandaag, is mijn angst om te vallen. Ik loop behoedzaam en zie altijd alles op de vloer. Wat ook bleef is een litteken op mijn kin. Een dagelijkse herinnering aan dat ongeluk in kleine hoekjes zit (of hekjes in dit geval). Maar geluk gelukkig ook.

 

Zee

Het is bijna zeven uur en al net zo bijna donker. Er hangt nog een geelgouden gloed boven de zeehorizon. Achter mij maken twee veel te kleine hondjes hard keffend ruzie, tot een van de eigenaren ingrijpt. Verder zijn er weinig mensen, of dieren.

Het waait, de golven doen hun best. Af. Aan. Af en aan.

Mijn moeder ging er altijd nogal prat op dat ik een zeemanskind was. Met zeebenen en zonder zeeziekte. Want opa was zeeman. En papa ook. Papa vertelde er niet vaak over, maar ik herinner me dan toch één spectaculair verhaal van een serieuze storm met alle hens aan dek en echt waar gevaar, op een verre oceaan nabij iets Arabisch. Ik denk dat ik een beetje spijt heb dat ik niet beter heb opgelet. Of meer heb gevraagd. Zeemannen hebben doorgaans veel te vertellen, weet ik nu.

De laatste verjaardag met papa, precies 10 jaar geleden, was hilarisch en triest tegelijk. We wisten van niet meer zo lang, maar lieten de pret niet drukken. Drie zussen haalden de zieke zeeman van huis. We hadden kerstmutsen op en hij dus ook. We aten in zijn restaurant en gingen daarna naar de film. Earth koos hij. Een indrukwekkende natuurfilm. Alsof hij nog graag al het moois snel even meemaakte. Hij huilde stiekem. En ik ook.

We dronken, lachten, maakten er het beste van. Nu, bij de zee, met de goudgele horizon, heb ik ontzag. Voor de zee en de geheimen. De golven eeuwig af en aan. Voor papa die vaarde en strandde. Samen met zijn verhalen.

Voor een zeeman zonder boot.

 

B55E1C70-A3BC-49F6-AAB3-413B5BBB0835

Tijd

Ik zal eerlijk bekennen: ik moest tellen vandaag. Van hoeveel jaar geleden. En ik schaamde me een beetje. Het waren er acht. En het leken er achtentwintig. En toch ook alsof ze er gister nog was. Tijd bestaat blijkbaar niet als iemand dood is. Dan voelt elke minuut als tergend langzaam en vliegen ze tegelijk steeds sneller voorbij. Je kijkt niet uit naar een weerzien, je telt niet af tot die knuffel. Die stem. Die zoen. Die warmte. Je telt oneindig af naar niets. Naar nooit. Nooit meer.

En het verdriet verdwijnt niet, velen denken dat. Het verandert alleen. Het verdriet verzinkt in de tijd. Het is er steeds, steeds weer, steeds opnieuw. Elke minuut, elk uur, elke dag. Onder een sluier van alles gaat goed en we moeten toch door, sluimert het verder. Bij mij, althans. Het krijgt geen plekje, er wordt een plek voor afgedwongen en dat is ook goed. Want doorgaan moet. Lachen moet. Leven moet. Met het gevaar dat je ineens jaren staat te tellen. 

Precies tien weken geleden werd ik voor de tweede keer moeder. Wederom een wolk van een baby. Alles er op, alles er aan, nog mooier dan ik had bedacht. En: het was gelijk alsof ze er altijd al was. Een dag, een week, een maand; ik tel ze ook. Maar het zijn mijlpalen die overbodig voelen omdat ze al zo ontzettend bij ons hoort.

Tijd is niets. Tijd maken we vol en vervliegt tegelijk. Tijd is tegelijk alles. Want iets anders hebben we niet. 

Ik telde vandaag dus de jaren, mam. Sorry. Het is gewoon omdat het missen niet stopt. Omdat ik zo hard wil dat je hier gewoon nog bent. Elke minuut verder in de tijd, is ook verder van toen je er nog was. Ik wil helemaal niet tellen, want ik wil het niet weten. Het is al veel en veel te lang.  

Maar: leven moet. Lachen moet. Dus doen we dat. Zo hard als we kunnen. De hele tijd. Beloofd. 

Even vallen

 

Vluchten. Ik ben er goed in gebleken. Vluchten voor verdriet, vooral. Vluchten voor gemis, ook. Onvermoeibaar verstop ik me al jaren voor veel van wat hoort bij verliezen wat je lief hebt. Liever dan lief, zelfs. Maar soms lukt het even niet.

Ik zit op het klamme gras van een stukje groen naast een ringweg. Je weet wel; dat het gras niet nat is maar wel vochtig en dat je dat dan langzaam je billen en benen voelt bereiken. Omdat de zon schijnt, maakt het niet uit. De fles champagne helpt ook. Het is een gekke plek waar we zitten, gewoon zo’n loze groenstrook tussen weg en industrieterrein. En daarom toeteren en zwaaien mensen. Ze zien een verliefd stel, genieten van Franse zon. Ze zien niet dat ik huil. Ze zien niet dat ik val omdat ik stopte met vluchten voor even.

Eerder die week staken we een kaarsje aan in een Franse kathedraal. Het was er koud en bombastisch groot. Ik wilde al langer graag een kaarsje aansteken voor mijn dode ouders, maar ik weet nooit goed hoe kerken werken en ik ben altijd bang dat ik iets doms doe. Hier stonden gelukkig instructies bij; één euro vijftig in het bakje voor een klein kaarsje, drie euro voor een grote. De stilte, het kaarsje, de levensgrote Jezus, een hele korte flits van de gezichten van mijn ouders. En dan de tranen die ik al wegslik voordat ze er zijn. Ik kan niet huilen. Het is te veel.

Op die stomme groenstrook met klam gras leg ik het uit. Dat huilen voelt als vallen in een zwart gat waar geen einde aan komt. Dat missen precies hetzelfde voelt. Als oneindig vallen, want er is geen oplossing. En dat vallen, dat vallen is eng. Daarom voorkom ik dat liever.

Zo ben ik al jaren bezig met niet vallen. Zo lang ik wegblijf bij dat zwarte gat is alles te overzien. Soms lijkt het zelfs even alsof het er niet is. Het is als wegrennen voor een grote golf. Maar dat de golf je niet bereikt omdat je toevallig sneller bent, wil niet zeggen dat er geen golven zijn.

En daar val ik even, op het klamme gras. Ik ben het vluchten moe, dan maar dat zwarte gat in. Ik kan niet meer. Ik zie het wel.

Vrolijke Fransen zwaaien. Een ambulance seint met blauwe lampen. De champagne bubbelt maar door. Ik val, ik viel, maar ik ben er nog. Tranen bleken vanzelf te drogen en het zwarte gat bleek minder oneindig dan ik dacht. Op het mooiste stomme stukje groen naast een ringweg.

 

vallen2

Goed

Ik deed me echt veel groter voor, vandaag. Veel en veel groter dan dat ik ben. Want ik moest Emily iets vertellen. Iets dat mij heel veel verdriet deed om te zeggen. En iets waarvan ik me niet anders kon en kan voorstellen dan dat het haar hart zou doen breken.

Dus moest ik zorgen dat dat niet gebeurde.

Daarom bereidde ik me uitermate goed voor, besprak dit voor met mensen met verstand van kinderen en haalde zeker vijf keer heel diep adem voordat ik begon. In ons favoriete restaurant.

“Em, ik moet je iets belangrijks vertellen.”
“Mmmmm. Ja, ok, even de roze stift zoeken.”
“Nee, schat. Even stoppen met kleuren, ik moet echt even iets zeggen.”
“Hmmmmmmm. Okeeeeeeeee.”

Zoekt toch roze stift. Kleurt verder. Uiteraard.

“Em. Mama en papa doen niet zo aardig tegen elkaar he?”
“Klopt.”
“Dat komt omdat we het niet zo goed eens kunnen worden over wat nou het beste zou zijn voor jou. Dat komt niet door jou. Dat is gewoon dom van ons.”
“Ja.”
“Dus hebben we met wat slimme mensen gepraat. Dat leek ons handig. Nu woon je omstebeurten bij papa en mama, he? We hebben nu samen besloten dat jij binnenkort bij mama gaat wonen. Papa zie je dan om het weekend. Is ook handiger, want papa heeft het heel erg druk en mama heeft geen baas. Geen baas is handiger dan wel een baas.”

Stopt met kleuren. Ze kijkt me aan. 

“Goed.”

Goed. Dat is wat ze zei. En ze kleurde verder.

Buiten winkelen honderden mensen hun kerstspul bij elkaar. Soms hand in hand. Soms met de gepaste afstand die bij een niet zo’n gelukkig huwelijk past. Soms tongzoenend met een hand op de kont. Soms alleen. Ik zie ze door het raam en bekijk ze lang. Dan kan ik mijn tranen verbergen voor mijn dochter die “goed” zei. Tranen om wat ik moest vertellen en tranen om het verhaal dat ik er omheen moest maken. Om maar te zorgen dat haar hart niet brak. Ik weet niet of dat is gelukt, of ik dat heb kunnen voorkomen. Ik weet alleen dat ik mijn best heb gedaan en dat ik dat blijf doen. Ook als “goed” verandert in “kut”. Die kans is best aanwezig.

Even later:
“Mam, mag ik dan elke dag een toetje, als ik bij jou woon?”
“Daar denk ik over na, ik vergeet ze vast te kopen. Moet er verder nog iets anders?”
“Ja. Elke dag slapen bij jou in bed.”

Ze vouwt haar handen in bidpose onder haar kin en zet een pruillip op die ik niet eerder heb gezien. Ik schiet in de lach, zij ook. En onze hamburgers komen. We eten, we kletsen, we lachen, we maken de kleurplaat af. We komen er wel, wij samen. Echt wel.

Het is goed.

 

 

 

Alles gebeurde

Mam, de Bijenkorf stopt met de Drie Dwaze Dagen. Het was zelfs op het nieuws. En ik dacht aan je. Aan de boekjes op de keukentafel en het verlanglijstje dat je maakte, vroeger. Zelf had ik er niet zoveel mee, behalve dat ik het lippenstiftdoosje met spiegel dat je er ooit voor me kocht nog altijd elke dag bij me draag. En steeds weer bedenk hoe ik je nooit heb terugbetaald. Sorry nog.

Ja mam, alles verandert. Toen je nog maar net dood was, dreigde Nederland de finale van het WK te winnen. We keken met z’n allen in jouw woonkamer, op jouw bank. Het greep me aan, want Nederland Wereldkampioen; dat had je moeten meemaken. Helemaal nadat je een keer een glazen pui verbrijzelde toen je na een goal al juichend veel te enthousiast de tuin in wilde rennen. Ze zijn in het ziekenhuis uren bezig geweest om het glas met pincet uit je gezicht te peuteren. Alleen daarom al was het niet de bedoeling dat er deze geschiedenis zou worden geschreven zonder jou erbij. Ze verloren, mam. Ik was er blij mee. Als enige, maar met goede reden. Mijn eigen kleine overwinning: dit bleef in ieder geval zoals het was.

Maar goed, mijn wens dat alles bleef zoals het was had natuurlijk een beperkte houdbaarheid. Er is zoveel anders dan toen. Mijn leven. Nieuw leven. De wereld. Nieuwe rampen, nieuw geluk. Alles gebeurde.

Je huis is verkocht, bijvoorbeeld. Ik werd er niet geboren en ik heb er niet gewoond. Ik heb je er zien sterven. Dat maakt dit huis een van de meest heilige plekken die ik ken. Ik weet dat het goed is, maar toch. Het gebeurde.

Alles gebeurde. En gebeurt.

En zo moet het ook gewoon. Willen dat alles hetzelfde blijft uit zelfbehoud, omdat missen zo pijnlijk is, is op z’n zachtst gezegd wat egoïstisch. Dus ik stop met dat zelfbehoud. Want ik weet dat als ik er niet meer zou zijn, ik zou willen dat alles bleef gebeuren. Vooral: dat de mooie dingen blijven gebeuren. Dat er geluk wordt nagejaagd, liefde wordt gevonden en gekoesterd. Dat er wordt verhuisd, geleerd, gereisd, genoten. Geleefd.

En omdat we vreselijk veel op elkaar lijken, durf ik wel aan te nemen dat jij er net zo over denkt. Hetzelfde gunt. Dus probeer ik verandering tegenwoordig te omarmen.

Behalve dan het stoppen van de Drie Dwaze Dagen. Belachelijk.

Je kinderen zijn je kinderen niet…

Mijn moeder was groot aanhangster van Kahlil Gibran. In zijn geest voedde zij mij op. “Je kinderen zijn je kinderen niet” schreef hij. “Ze komen door je, maar ze zijn niet ván je”. Ik ben het hartgrondig met hem eens en dus ook met mijn moeder.

Maar je kunt het makkelijk interpreteren alsof je ook geen verantwoordelijkheid zou dragen over kinderen. Of ze nou van jou zijn of van iemand anders. En daar ben ik het hartgrondig mee oneens.

Ik had laatst een aanvaring of zestig met een kindje in de speeltuin. Hij vernielde zandkunstwerken van mijn dochter, bijvoorbeeld. Ik vroeg hem vriendelijk, maar gedecideerd of hij daarmee wilde stoppen. Even later kwam hij bij me zitten. Hij begroef mijn voeten met zand. Best schattig. Thomas, zo heette hij begreep ik, was kennelijk niet heel goed in vrienden maken. Als het dan toch lukte, was hij een blij kind. En zo zaten we een tijdje. Gemoedelijk. Zand. Zon. Ineens vloog er een fikse hand zand mijn mond, ogen en decolleté in. Minder grappig. En dat verwoordde ik ook. “Thomas, dit wil ik niet. Niet met zand gooien.” Ik had een beetje met hem te doen. Hij was lief, ik zag het. Maar hij wist niet goed hoe.

Weer even later werd hij wat wilder. Hij ging op kinderen zitten. Hard en zomaar. Het liep met een sisser af, vaak. Tot hij op een kindje van anderhalf plaatsnam. Thomas was drie en fors drie. Dus dat woog zwaar op een kind van net een jaar. Ik zag de pijn en rende er op af. Trok Thomas van het andere kind en zei: “Niet doen!”.

De moeder naast mij zei vervolgens verwonderd: “dat is toch niet jouw verantwoordelijkheid!” Klopt. Deels. Want de ouders van Thomas zelf deden vrij weinig. Misschien zagen ze het niet gebeuren, of misschien wilden ze het niet zien. Ik weet het niet. Maar ik weet wel dat als ik een stevige driejarige een net-geen-baby-meer zie verpletteren, dat ik dan ingrijp.

En zo vind ik ook echt dat het werkt. Kinderen zijn onze kinderen niet, maar tegelijkertijd zijn ze van ons allemaal. Omarm ze, praat met ze, troost ze en wees als het nodig is ook boos op ze. Dit geldt dus ook, en ik vind met name, voor de kinderen die door oorlogen ons land in worden geleid. Ze zijn vooral van zichzelf. En daarna een beetje van hun ouders. Maar ze behoren ook zeker tot onze verantwoordelijkheid. Help ze. Troost ze. Gun ze geluk. Want alle kinderen zijn een beetje van ons allemaal.

 
Lees ook: Jij zou dus niet gaan? #vluchtelingen

 

 

Ik ben zo blij dat je er was

Ik ben blij dat je me hebt leren zien dat alleen nu en vandaag belangrijk is. Dat je moet kijken naar de dingen die je hebt en niet naar de dingen die je niet hebt. Dat het leven een groot avontuur is.

Lieve, lieve mama, ik ben blij dat jij mijn mama was. Ik ben blij dat je was zoals je was. Ik ben zo blij dat je er was. 

Dit zei ik jou bij jouw afscheid, want ik dacht dat je dat mooier zou vinden dan gevloek over het feit dat je dood was. Bovendien meende ik het. Je levenslessen neem ik nog steeds elke dag ter harte, zo goed als ik kan.

En vandaag dacht ik dat het wel zou gaan, allemaal. Ik stond anders op dan eerdere jaren. Minder zwaar en minder verdrietig. Ik dacht: misschien omdat ik gister tot laat jouw lievelingsnummer heb meegezongen. Of omdat ik heel liefdevol werd vastgehouden vlak nadat ik wakker was. Of misschien was voor het zesde jaar jouw sterfdag herdenken wel gewoon makkelijker dan de jaren daarvoor en krijgen dingen dus wel echt een plekje. Ik heb het dapper geprobeerd, maar wederom blijkt: ik kan het niet zo goed, deze dag.

Want ik mis je elke dag en elke dag meer. En op vandaag het meest. Want nu zijn er weer 365 dagen die jij hebt gemist. En die je nooit had willen missen. 365 dagen die je ten volste tot je had genomen als je er nog was geweest. En dat zes keer. Want zes jaar.

Stel dat ik je nog eens zou kunnen spreken of zien, dan zou ik je nooit meer kunnen bijpraten over die 2109 dagen. Over de minstens 22000 lachjes van je kleindochter die allemaal even mooi waren en de eerste echte lach van je kleinzoon waar je helemaal van in het weke zou zijn geraakt, geloof me. Over de vragen die ik had en de antwoorden die ik vond. Over de dingen die ik meemaakte van goed tot slecht tot fantastisch en alles daartussen. Over alles dat je hebt gemist. En ook: alles dat ik heb gemist. Want wat hadden we nog veel kunnen meemaken.

Ik blijf bij mijn woorden: ik ben zo blij dat je er was. Zoals je was. Maar ik vind ook het onbeschrijfbaar verdrietig dat je er niet meer bent. En dat vind ik vandaag een beetje extra. Dat is toch ook leven in het nu en vandaag? Morgen is weer een nieuwe dag, toch? Mam?

Dag 1 van jaar zeven maar even zo goed weer een nieuw avontuur. Want dat is het leven. En daar gaan we voor. Elke dag.

Dank je, lieve, lieve mama. Voor dat je er was.

 

 

Laat me nog blijven tot dan

“Weet jij eigenlijk of je begraven wil worden, of gecremeerd?” Bij mij thuis hadden we vroeger stevige gesprekken. Het was een vraag van mijn moeder met daarna een vurig betoog over haar wens om gecremeerd te worden. As tot as, dat werk. “Ik wil gewoon niet dood” was het antwoord waar zij het mee moest doen. Dood was voor mij toen een abstract begrip. Inmiddels is doodgaan een concreet werkwoord voor me geworden. Want ik heb het van veel te dichtbij gezien. Destijds was ik bang om dood te gaan. Vandaag is mijn angst heel anders.

Vroeger was ik bang voor alles. Mensen (verlegen), spinnen (nog steeds), wespen (ook op meters afstand), nieuwe dingen (want ik had ze nog niet gedaan), noem maar op. Ik was ook vooral heel bang dat mijn ouders dood zouden gaan. Het heeft me zelfs een half jaar lang 24 uur thuiszitten met slopende paniekaanvallen opgeleverd. Geen grap. Ik dacht dat ik angst kende. En toen zoveel me ontviel, dacht ik dat ik niet meer bang hoefde te zijn. Ik had immers alles overleefd.

Tot ik laatst besefte dat er een groot, zwart gat aan angst was overgebleven. Het kleeft aan me. Het zit in alles wat ik doe. Elke dag. Ik durfde het niet te zeggen, ik wilde er niks mee. Ik wilde dat het verdween en als ik er niet aan zou denken, dan zou het er ook niet zijn. Maar zo werkt dat niet met angsten. Hoe harder je ze weg probeert te negeren, hoe harder ze er zijn. Dus biechtte ik laatst snikkend op: ik ben bang om dood te gaan.

Dat dacht ik ook echt. Dat ik bang was om dood te gaan. Ik dacht dat dat het was. Dat was het niet.

Ik kan prima doodgaan. Het zou wel wat tragisch zijn op mijn tweeëndertigste, maar er gebeuren ergere dingen. Ik heb van dichtbij gezien hoe het werkt en weet welke maatregelen ik kan nemen om het geen idiote lijdensweg te laten zijn als het al niet met een fataal in-een-klap auto-ongeluk gedaan zou zijn. Wat ik niet kan? Afscheid nemen. Dát is mijn angst. Niet van mijn leven an sich. Maar van mijn kind. Ik kan geen afscheid nemen van mijn kind. Nooit. Niet.

Het moet ooit, dat weet ik wel. En bewaar me, laat mij als eerste gaan. De andere optie vindt al helemaal nooit een weg naar mijn gedachten, dat bestaat gewoon niet. Maar laat me alsjeblieft afscheid nemen dan, als het toch moet, van een prachtige dame in de vijftig. Met een rijk leven en rugzakken vol wijsheid. Met een leven zoals zij het wilde en niet anders. Met nooit meer mij nodig. Laat haar zien dat mijn leven vol genoeg was voor twee levens. Laat haar dan een beetje opgelucht zijn dat ze mijn pampers niet meer hoeft te verschonen en mijn demente verhalen niet meer hoeft te beluisteren. En me missen. Een beetje, maar niet te veel.

Laat me nog blijven tot dan. Anders kan ik het niet.

Nieuw leven

Hij was er uiteindelijk zomaar. Plotseling. Een beeld dat ik nooit meer zal vergeten. Kleine zwarte haartjes, glimmend gezichtje. Hij huilde kort, maar krachtig. Ik zag mijn neefje geboren worden.

Al weken had ik mijn vluchttas klaarstaan en was ik elk moment paraat om naar Den Haag te kunnen rijden. Je weet het niet met die baby’s, immers. Ik had het adres van het ziekenhuis, het nummer van de verloskundige. Want ik zou er zijn.

En ik was er. Dinsdagavond rond tienen belde ze: weeën. Nog niet zo vaak en niet zo veel, maar ze waren er wel. Dan kom ik, besloot ik. Dit zijn geen situaties waar je het onzekere voor het zekere wil nemen. Dus ik en mijn lief boekten een hotel op een strategische locatie (ziekenhuiswise) en vertrokken. Over mij kwam een soort bekoelde hyperactiviteit die zich vooral uitte in autodansen. Is een aanrader trouwens: muziekje aan en dan op de stoel dansen. Word je vrolijk van. En andere weggebruikers ook.

Drie uur later waren we uitgedanst en uitgereden. We lagen op het hotelbed slechte televisie te kijken, want slapen lukte niet echt. “Ik ben er zodra je wil, roep maar” had ik mijn zusje beloofd. Ze riep. Een uur later stonden we voor haar deur. Ik was blij, bang en verdrietig tegelijk. Blij omdat er nieuw leven ging komen. Bang omdat er -rampdenker als ik ben- zo ontzettend veel mis kon gaan. En verdrietig omdat ik daar stond. En niet mijn moeder. Omdat ik ook wel voelde hoe ze ontzettend gemist werd, meer nog dan ooit.

Hier had ik maar een paar minuten tijd voor. Er was paniek. Want er was pijn, flinke pijn. En even geen strak plan. Ik sprong op bed en legde mijn handen op haar buik. Daar voelde ik mijn neefje prachtig heftig bewegen. Ik pufte, praatte en stelde gerust. Het hielp. Mijn ontzettend stoere zusje kalmeerde. En ving weeën op als een pro. Alsof ze niet anders had gedaan, haar hele leven lang.

Zo lagen we tot vroeg in de ochtend op haar bed te puffen. Tot iedereen in slaap viel. De weeën namen af en ze zei dat we maar verder moesten slapen in het hotel, want het leek vals alarm. We ontbeten aldaar en sliepen. Kort. Want het was geen vals alarm. Om tien uur zat ik weer op haar bed. De weeën gemener dan daarvoor. Nog steeds als een pro, deed ze het. En ik voelde me een weeënfluisteraar. Puf, puf, puuuuuf. Puf, puf puuuuuuf. Ja ze kon het, ja ze deed het fantastisch, ja het kwam goed. Alles kwam goed. Ik zei het omdat ik het meende. Keer op keer.

Twee uur later gingen we richting het ziekenhuis. Daar wilde ze bevallen en dan was het maar fijn om daar al te zijn. Een gigantisch grote kamer met bad, flatscreen televisie en van alle andere gemakken voorzien kreeg ze. Niet dat het haar wat boeide; de pijn overspoelde alles. En iedereen pufte stilletjes mee. Mijn lief, haar lief en haar buurvrouw. We waren een bont, liefdevol gezelschap. Met als middelpunt de stoerste moeder die ik ken. Vechtend voor haar kind.

De ontsluiting bleek op zich te laten wachten. Vliezen werden gebroken, er werd gebadderd, er werd nog meer gepuft, maar het ging niet meer. Weg met die pijn. En terecht. Dus verhuisden we naar een verloskamer in plaats van suite. Het was een chaos. En ze werd boos. Ik snapte het zo goed. Zoveel pijn, zo weinig uitzicht en niemand die op dat moment iets kon doen. Er moesten allerlei rottige handelingen eerst en alles wat zij wilde was geen pijn. Ze raakte in paniek, smeekte om hulp. “Ik wil niet meer door m’n neus ademen” riep ze toen ik voor de honderdste keer probeerde te puffen. “Ik wil dat kutpuffen ook niet meer. Help mij.” Het was het enige moment dat ik wat strenger werd. Ruggenprik was een optie, maar daarvoor was een hartfilmpje van de baby nodig. En daarvoor moest ze een half uur op haar rug liggen. Maar dat was het enige dat ze niet kon. De hel. Toch: het moest. Dus dat zei ik. En dat ze het echt volhield, dat het echt snel over zou zijn. Ik geloofde het. Little did I know.

Het duurde en duurde. De ene onervaren co-assistent na de andere deed een intrede. “Ik heb dit echt al zooooo vaak gedaan” zei de klungelende infuusprikster. Niks van waar, dat zag iedereen. “De anesthesist wordt nu gebeld. Oh nee is al gebeld” werd er gebrabbeld door weer een nieuw type. Er werd op dat moment vooral een verloskundige niet zo aardig toegesproken door de zus van de barende vrouw. Wat een zootje.

Eindelijk was daar het verlossende woord: er kon een ruggenprik worden gezet. Ik duwde, samen met de verpleegkundige, mijn zusje in haar bed door de gangen van het ziekenhuis. Pufte nog steeds mee en fluisterde geruststellende woordjes. Het zou nu snel beter zijn. Zei ik. Een leugen achteraf.
We reden een verkoeverkamer binnen. Hier slapen mensen hun narcose uit. Dat gaat soms met lawaai, paniek en andere toestanden gepaard. Had zij niet door, ik wel. Wat ik ook doorhad was het gediscussieer van het team. “Ik heb hier nu geen tijd voor hoor, doe jij die epiduraal maar. Nee ik heb er ook geen tijd voor, Annie doet ‘m wel” Ooookeeeeee, dan doe ik ‘m wel.” Woest. Ik was woest. Dus beende ik er heen. “Iedereen hoort dit”. Gesorry en gewegkijk. Maar er kwam tenminste iemand. Die iemand ging met mijn zusje aan de slag zonder uitleg. Dat deed ik dus maar. “Dat is voor je bloeddruk, Room. Dit is om je hart in de gaten te houden.” Ze ving wee na wee op en wilde alleen maar dat het over was. Uitgeput na zoveel uren pijn en spanning.

Eindelijk was alles aangesloten en klaargelegd. Haar dossier werd er bijgehaald. Tenminste: dat was de bedoeling. “Ligt mevrouw wel in de cloud?” Het bleef stil. Geklikt, gebeld en gefluisterd werd er. Maar er werd niet geprikt. “Wat doen ze, Mink? Wat doen ze in godsnaam?” Ik durfde het niet te zeggen. Ik kreeg het mijn mond niet uit. “Wat doen jullie eigenlijk?” Er was een kleine administratieve hobbel. Woedender. Wat een waanzin. “Sorry, lief. Er is iets administratiefs. Ze zijn er hard mee bezig. Je doet het hartstikke goed.” Wat een bullshit. Als in: ze deed het fantastisch, maar ze hield het terecht niet meer vol. Drie kwartier langer moest ze wachten. “Leg het aan haar uit dan! Leg het aan haar uit! Dit is niet uit te leggen!” riep ik. En uiteindelijk werd er geprikt, al lag ze nog steeds niet in de cloud. Ik hield haar handen vast. Zag haar pijn. En de opluchting daarna. Die ruggenprik: wat een wondermiddel.

Kroketten wilde ze. En Fernandes. Ze had weer haar eigen grote mond en lichtjes in haar ogen. Wat een opluchting. Alleen: nog steeds niet meer ontsluiting. Iedereen tolde van de slaap en we werden door haar persoonlijk naar het hotel gestuurd om even bij te komen. Zij ging ook slapen. Haar vriend ook. En Marie de buurvrouw bleef waken.

Twee uur later: nog steeds niet meer ontsluiting. Weeënopwekkers werden aangerukt en binnen een uur moest er iets gebeuren; anders een keizersnede. Dus reden we weer naar het ziekenhuis. Weer die spanning, weer die gangen, weer die lift. Weer dat gemis. Weer het gevoel dat ik er verdorie niet had moeten zijn, maar mijn moeder. Haar moeder. Onze moeder. Niet ik. Maar bij gebrek aan haar deed ik er alles aan om er zo goed mogelijk te zijn.

Goddank werkten de opwekkers. Ze ontsloot als een malle. Er werden nog allerlei checks gedaan en er was een artsenwisseling. Binnen no time had ze tien centimeter. De kamer stond vol met fijne, kundige mensen. Ze mocht gaan persen. En, mijn god. Wat perste ze. Met een ruggenprik voel je weeën een stuk minder. Dat is in alles fijn, maar met persweeën is het onhandig. Je perst als het ware op eigen kracht. En dat kon ze. Mijn god, wat kon ze dat.

Ik stond eersterangs. Mijn plek aan het bed was ingenomen door haar lief. Waar hij zich de rest van de bevalling niet zo goed een houding wist te geven vanwege eng en nieuw en spannend en lang, stond hij er nu als een huis. En zo kon ik zien. Zien hoe de kleine, schattige, pikzwarte haartjes van haar zoontje steeds een beetje beter zichtbaar werden. Hoe hard zij werkte en hoe spannend iedereen het vond. Ik hield de artsen scherp in de gaten en checkte elke minuut de hartslagmonitor. De begeleidende arts was kundig en kordaat. Het was heftig. De baby had hulp nodig om ter wereld te komen, want hij lag er niet helemaal lekker voor. Een sterrenkijker. Wat ik dan stiekem wel weer symbolisch vond (als het niet zo onhandig was geweest).

Allerlei scenario’s werden in gang gezet, maar mijn zusje deed het zelf. Ineens. Plotseling. Onbeschrijflijk. Het hoofdje. Het lijfje. Het huiltje. Haar reactie. Zijn reactie. Onbeschrijflijk mooi. Dat beeld: ik vergeet het nooit meer. Echt nooit.

De kamer vulde zich met opluchting. Met oneindige liefde. En met gemis. Ik voelde het. We voelden het allemaal.

Ik had daar nooit moeten zijn. Het was mijn moeder haar plek. Maar ik ben verdomme zo ontzettend dankbaar dat, bij gebrek aan beter, ik er was.

Minke in het Dagblad van het Noorden over Zie je Morgen

Twee uur lang sprak ik met Maaike Borst van het Dagblad van het Noorden. Over waarom ik begon met schrijven en waarom ik dat blijf doen. Heel erg spannend om zo’n persoonlijk verhaal te laten opschrijven en in de krant te zien staan. En ook erg mooi. Afgelopen zaterdag stond het er in.

(Als je op het plaatje klikt en wat inzoomt door nog een keer te klikken, kun je het, als het goed is, lezen. Geef anders even een seintje).

Het TedXGroningen filmpje waar in het artikel over wordt gesproken, kun je hier bekijken. En het verhaal waar het allemaal mee begon staat ook nog steeds online.

Rest mij nog: dank voor het zo trouw lezen van al mijn verhalen hier. Echt. Heel erg bedankt.

dvhn 6 juni

Zusje

neefje

Mijn zusje is zwanger. Ze belde me rond bijna middernacht met het nieuws. Ik lag al in bed. En ik wist heel lang niets te zeggen.

“Minke, ben je er nog?”
“Ja, ik ben er nog.”
“Je zegt niets.”
“Dat klopt. Lieverd. Je bent zwánger.”
“Ja. Ik weet niet wat ik moet doen.”

Ik was weer stil. Want ik hoorde aan haar (zo werkt dat) dat ze precies en heel goed wist wat ze moest doen.

“Jij klinkt helemaal niet alsof je niet weet wat je moet doen. Het is prachtig nieuws. Ik ben alleen even een beetje overdonderd.”
“Ik ook.”
“Dat snap ik. Komt goed. We bellen morgen.”

Een beetje kort, misschien. Maar we hadden aan die woorden genoeg.

“Jezus, je bent gewoon zwánger!”
“Ja!”

Ik hoorde een giecheltje. En ik hoorde ook dat ze bang was.

Mijn kleine zusje heeft al heel erg veel leven geleefd. Zij verloor mijnzelfde ouders en was veel van haar jonge leven veel alleniger dan ik. Ze deed slimme dingen, vaak ook minder slimme dingen. Ze leerde lessen bikkelhard en zonder genade. Ze bleef desalniettemin staan en staat nog. Onze ruzies waren rauw en grimmig. Hard om hart. En elke keer, altijd weer, hoorden wij toch bij elkaar.
Horen we gewoon bij elkaar.

“Maar Mink, wat moet ik nou?”
“De baby dragen, baren en er goed voor zorgen.”
“Maar ik weet niet of ik dat wel kan.”
“Jij kan dat. Jij doet dat namelijk al.”

Dat zusje van mij verbouwde haar leven grondig in ongekend korte tijd. We belden uren. Vaker en langer dan ooit. Over weeën. Over tepelkloven en rompertjes. Over bevallen en berusten. Over kraamtranen en zwangerschapspaniek. Over onze moeder en vader die het ontzettend fantastisch hadden gevonden en de pijn van dat gegeven.

Nog een paar weekjes en dan baart zij haar -zeker weten- mooie zoon. Mijn neefje. En kleinzoon van. Leven schenken terwijl je doden mist is geen gemakkelijke opgave.

Mijn zusje is de allerstoerste moeder die ik ken.

Sprookjes

schoentjesOnhoorbaar huilde ze. Van die snikken in stilte. Met grote, dikke tranen uit haar dichtgeknepen oogjes. Snikhete dag en ze zat naast me in de auto. Want voorin zitten is cool. Maar nu even niet. Nu was niks cool. Nu was alles verdriet. En ik snapte heel erg goed waarom.

We waren op pad geweest om een bakfiets te bekijken. En daar hingen we een tijdje in de prachtige tuin. Ik kletste, Emily speelde met haar nieuwe beste vriendin van net zo oud. Trampoline, spelletjes en toen: hakschoentjes. Deze dame had twee paar prachtige Spaanse, gestipte hakschoentjes met van die vastmaakbandjes. Zo liepen ze een tijdje rond, allebei hooggehakt en goedgemutst. Emily vond ze prachtig.

Bij het weggaan had de nieuwe beste vriendin gezegd dat Emily de hakschoentjes wel mocht houden. Zelden zag ik een blijer kinderhoofdje dan toen. “Mama, ik mag deze schoenen gewoon hébben!!!” Spelbreker die ik was, vond ik dat we het nog wel even met de moeder in kwestie moesten overleggen. En die was er -terecht- wat minder enthousiast over. Herkenbaar, want als het aan Emily had gelegen, had ze al haar speelgoed weggegeven. Soms moet je even ingrijpen. En zo geschiedde, de schoentjes moesten uit. Emily hield zich nog redelijk groot bij het afscheid, maar in de auto was ze niet meer te houden. “Mijn voeten hebben ze nodig” huilde ze dramatisch terwijl ik niet probeerde te lachen. Dit was een pittig lesje “omgaan met teleurstellingen”.

Nu vind ik dat teleurstellingen bij het leven horen en dat je die gewoon moet ondergaan. Daar word je groot, sterk en realistisch van. Maar deze tranen, dit verdriet, raakten me. Zelf heb ik niet eens iets met schoenen (echt niet!), maar daar ging het nu niet om. Ze had heel even geroken aan het bezitten van het meest fantastische dat ze bedenken kon en moest het daarna laten gaan. Van oprecht heel blij naar oprecht verdrietig. Dus nam ik een besluit tijdens de tranenmettuitenterugweg.

Omgaan met teleurstellingen is belangrijk. Omgaan met wat je soms gegeven wordt, ook.

De volgende dag kocht ik de rood-met-witte-stippen Spaanse hakschoentjes tijdens mijn lunchpauze. Die avond overhandigde ik haar de prachtig ingepakte doos. Zorgvuldig peuterde ze plakbandjes los, ontvouwde ze het pakpapier en tilde ze de deksel op. Haar mond viel open. Haar ogen groot als schoteltjes, handje naar haar mond. Ongeloof en blijdschap. “Oh mamaaaaaaaa! Dank je wel!!!!!!”

Maar dat was nog niet eens het mooiste. Amper een minuut nadat ze de schoentjes -uiteraard onmiddellijk- aantrok, zat ze in een sprookje. Ze was Assepoester en Sneeuwwitje en Doornroosje tegelijk. Uren achter elkaar.

De volgende dag liepen we naar school. Met elke stap op haar nieuwe hakjes, groeide ze. Ze betrad het schoolplein uiteindelijk alsof ze een Dior-show liep op de catwalk in Parijs. Zij ging de wereld veroveren op deze nieuwe schoenen, dat straalde er aan alle kanten af. Ze toverde daarmee niet alleen hele grote glimlach op mijn gezicht, maar ook op die van alle toekijkende ouders.

Lieve Emily: verover de wereld. Leef je sprookjes. Allemaal tegelijk. Op deze schoenen, andere schoenen, geen schoenen. Als je het maar doet.

Rock and roll afscheid

papa

Ze hebben daar aan de Crematoriumlaan nog lang nagepraat, gok ik. Terzijde: kunnen we niet een keer een mooiere naam voor deze straat bedenken? Want, hoewel praktisch: er ligt inderdaad een crematorium, is het ook wat plastisch. “Laan van de laatste groet” ofzo? Zou ik fijn vinden. 

Zelf wist ik niet goed wat ik er van moest verwachten; de uitvaart van mijn vader. Qua opkomst. We hadden wel wat zelfgemaakte kaarten verstuurd en er had een advertentie in de krant gestaan. Maar de vriendenkring van mijn vader was wat mistig in omvang. En ook niet per se een krantenlezend publiek. Voor de zekerheid was er wel gekozen voor de grote zaal van het crematorium.

En dat was maar goed ook. Ik heb het achter mij langzaam steeds voller horen worden. Twee keer keek ik achterom. En zo mistig was die vriendenkring niet. Kleurrijk wel. Het rock and roll verleden van mijn vader tekende zich af in honderden doorleefde gezichten. Ik herkende “de gekken”, “de zwervers”, “de straatkrantverkopers”. Van alles die dag, raakte mij dat het meest. Zij die de dagen doorgaans doorkomen met meer zorgen dan ik in een jaar gaven acte de présence. Kwamen afscheid nemen van mijn vader. En dat deden ze niet zomaar.

Een zootje was het wel. De uitvaart begon minstens een kwartier te laat en toen was het nog steeds een komen en gaan van mensen. Ik zag de crematoriummeneer steeds nerveuzer worden. Het was niet bepaald een efficiënt gebeuren.

Mijn eigengereide vader kreeg een eigengereide uitvaart, zoals bij hem hoorde. Rumoerig en chaotisch. Meer dan eens ging er een mobiele telefoon af en er werden onderling veel -en zo te horen- grappige anekdotes uitgewisseld. Het duurde natuurlijk ook veel langer dan gepland. En daar ging niemand iets aan doen.

Na het plechtige gebeuren ben ik gelijk weggegaan. Ik geloof dat het nog lang onrustig is gebleven. Arme crematoriummeneer. Hij zal er een flinke klus aan hebben gehad om dit markante gezelschap weer naar buiten te krijgen. Een groot weerzien van oude rock and roll-sterren uit de stad. Grote kans dat er een pijpje is rondgegaan of een lijntje is gelegd. Grote kans dat ik de mooiste verhalen heb gemist.

Ik kon het even niet meer, toen. Ik had geen tekst, geen tranen en nauwelijks nog gedachten.
Maar misschien had ik liever willen blijven.
Benieuwd naar wie die mensen waren, zijn. Benieuwd naar wie mijn vader was voor hun.
Het was een hele mooie papa-uitvaart. Heel erg rock and roll.

 

 

(En dit liedje koos ik uit).

Stilte

grootverdrietHet gekke van verdriet: het komt op heel vreemde momenten. Zomaar.
Groot Verdriet huist in kleine dingen.

Zo herinner me ik dat ik vlak na het overlijden van mijn vader op de fiets zat en met tegenwind een hoog viaduct op moest. Als ik me niet vergis, regende het ook nog. Ik werd vliegensvlug ingehaald door een ambulance met loeiende sirenes. Het gele gevaarte zoefde voorbij en het lawaai van de toeters en bellen sloot al het andere geluid af. Ik stapte af en keek de ambulance na. De wind joeg de tranen over mijn wangen. Ik wilde gillen. Hoezo flitsten deze levensredders naar een man of vrouw in nood terwijl er voor mijn stervende vader niet eens een arts werd gebeld? Er werd in stilte afgewacht door de nachtverpleegkundige. Niet ingegrepen om de dood weg te houden.

Dit was natuurlijk valse verontwaardiging van mij; mijn vader was niet meer te redden. Zo zachtjes mogelijk sterven was het doel. Het was volledig inhumaan en bovendien kansloos geweest om in te grijpen, anders dan hem gerust te stellen. Mijn vader ging gewoon. En hij werd laten gaan omdat het niet anders kon. Maar die tragiek kwam op dat viaduct even heel hard binnen. Niet te redden. Niet de moeite van het sirenen waard.

Sinds toen trek ik het geluid van sirenes een stuk minder dan voorheen.
Ik denk onwillekeurig altijd even aan papa in het thuiszorgbed en zijn gedwongen overgave.
Groot Verdriet huist in kleine dingen.

Opgelet, het beeft. En: sorry.

IMG_0901Ik geef gelijk en eerlijk toe: ik heb de aardbevingen in mijn eigen provincie ook niet altijd even serieus genomen. Wat dat betreft was ik best zoals de rest van Nederland. Een scheurtje hier en daar, een beefje zo nu en dan: tuurlijk, vervelend. Maar niet gelijk reden om met hooivorken op de barricaden plaats te nemen. En bevalt het niet, dat beefgebied; dan verhuis je toch gewoon? Bovendien voelt Noord-Groningen voor mij zoals Groningen voor Amsterdammers voelt: ver weg van mijn bed.

Ik heb daar spijt van. En niet zomaar. Ik heb daar spijt van omdat het dom was. En weinig invoelend. Weet ik, nu ik zelf ook in aardbevingsgebied woon. Zoals dat met zoveel dingen werkt: beleven is meemaken en meemaken is snappen. Ik zag mezelf altijd als aardig flexibel en empatisch, maar dat kwam in deze problematiek niet zo tot z’n recht. Dus allereerst aan iedereen die ik niet zo serieus nam: sorry. Oprecht sorry.

Dat ik nu in aardbevingsgebied woon heeft er trouwens niet mee te maken dat ik ben verhuisd; de aardbevingen kwamen gewoon naar me toe deze winter. Voor het eerst waren de consequenties van de gaswinning ook in de stad te voelen. En te zien. Want zomaar verschenen er na de beving van begin november scheuren in mijn fijne huis. Ik schrok. Ik schrok echt heel erg, meer dan dat ik had verwacht en dan valt het bij mij nog ontzettend mee vergeleken met sommige huizen in de rest van de provincie. Ik schrok niet eens omdat ik dacht aan waardedaling of reparatiekosten: de grond onder mijn huis was blijkbaar niet veilig. Het had zo geschud dat het scheurde. Dat is eng. Echt. Dat bewoners van huizen waar de grond nog veel heftiger schudt niet meer kunnen slapen ’s nachts: ik snap het.

Ik vond mezelf al snel terug in de communicatiemangel van de NAM. Na veel heen en weer kon er in januari een mannetje langskomen. Heel veel haast hebben ze daar dus niet, maar goed, mijn huis staat dan ook niet op instorten. Ik mag tenminste aannemen dat ze dan wat sneller ingrijpen.
En vorige week was het zo ver: een jonge, ietwat verlegen jongen kwam de scheuren in mijn huis bekijken. Van buiten en van binnen en van elk wissewasje werd een foto gemaakt. Na een uurtje was de conclusie dat mijn huis geen bevingsschade heeft. Alle scheuren zijn ontstaan door de natuurlijke werking van mijn huis. En de huizen daarnaast. En schroeven bij de kozijnen en weet ik wat allemaal nog meer.

Je kunt mij echt van alles wijsmaken over huizen, bouwconstructies en bakstenen. Maar wat je mij niet moet vertellen is dat de natuurlijke werking van mijn huis precies op de dag van een aardbeving een scheur van een meter veroorzaakt in mijn muur. Dan haak ik af. En daar zeg ik geen sorry voor.
Kijk, het maakt mij niet zoveel uit hoor; die scheur stoort me in cosmetische zin niet en hou dat geld verder maar. Erken alleen wel dat er iets vreemds aan de hand is als er zomaar scheuren ontstaan in mijn huis.

Ik snapte nu de woede van de mensen die hier al jaren mee te maken hebben. En ik snap nu ook dat dit niet om geld gaat, maar om erkenning. Om niet overgeleverd te hoeven zijn aan mannen en vrouwen in pakken achter bureaus op veilige grond en hun beslissingen. Beslissingen die bang maken. En letterlijk kapot maken. Mensen zitten gevangen in hun schuddende huis wat niemand meer wil kopen. Waar al hun geld in zit. Ze zijn bang dat het instort terwijl ze nietsvermoedend liggen te slapen. En er is niemand die tegen ze zegt: wij doen dit, wij lossen dit ook op.

Ik ben nog niet een van die mensen. Ik en mijn scheuren houden het nog wel even uit, al zal de waarde van mijn huis niet bepaald toenemen en zit ook al mijn geld in die stenen. Vooralsnog slaap ik rustig. De vraag is alleen: hoe lang? En hoe lang houden ze het in de rest van Groningen nog uit?

Ik bagatelliseer niet meer. Dit is ernstig. En nog lang niet over. Gister hadden ze het in het televisieprogramma De Fractie over het ontruimen en opheffen van Groningen. Zodat er lekker hard doorgeboord kon worden. Pure fictie natuurlijk. En zal nooit hoeven gebeuren. Want als dit zo doorgaat, verdwijnt Groningen vanzelf wel. Ten onder aan het aardgas.

Zet u uw kachel nog een beetje hoger? Het is een koude dag vandaag.

 

Oh en voor mijn mede-Groningers deze tip: zet uw huis op de foto. Alles van uw huis. Buiten, binnen, alle muren, elke baksteen. Want u bewijst achteraf nooit meer dat een scheur er niet zat. Dit is de enige manier. 

 

 

 

 

Dubai #7 Strand & Souks

IMG_0557Dubai kent veel en mooi strand. Er wordt, net als eigenlijk bij alles in Dubai, veel aandacht en onderhoud besteed aan zand en zee om de ervaring maar zo mooi mogelijk te maken. We zagen eerder al luxe hotels en winkels bij Jumeirah Beach alwaar het fijn relaxen leek. Er is ook nog Sunset Beach, dat schijnt iets rustiger te zijn en er zijn verschillende beach clubs in Dubai. Wij besluiten voor gemak en maken gebruik van de shuttle service van het hotel met bestemming onbekend. Dit bleek een goede keuze; we worden afgezet bij Al-Mamzar Park. Door Lonely Planet terecht omschreven als hidden gem. Na betaling van 5 Dinar (iets meer dan een euro), wandelen we het grote, prachtige park in. We zijn er vroeg en het is daarom erg rustig. Al-Mamzar park bestaat uit een park-gedeelte met BBQ’s, prachtige bomen en veel beschutting en een aantal stranden. Wit zand, palmbomen en eindeloos uitzicht over de Arabian Gulf. Je kunt er bedjes huren, maar een handdoekje is ook heel prima. Er zijn verschillende omkleedfaciliteiten en fijne, schone toiletten, zelfs met vaasjes verse bloemen. Ook vind je er kleine winkeltjes met handdoeken, zonnebrand en frisdrank. Het is er schoon en prachtig. We ploffen neer en doezelen in de heerlijk warme zon. Het zeewater is wat aan de koude kant :).

park

Rond de middag wandelen we terug naar de shuttle service. Met lichte tegenzin want het lag er wel erg lekker. Daarom besluiten we de volgende dag weer te gaan en de rest van deze middag nog een stukje Dubai te ontdekken: de Souks.

 

 

 

Spectacular Shop
IMG_0619
Na een opfrissessie in het hotel besluiten we wederom te kiezen voor gemak en vragen om een taxi naar de Gold Souk. De afstanden in Dubai zijn best aanzienlijk en lopend van de ene naar de andere bezienswaardigheid is soms gewoon onmogelijk. De metro biedt uitkomst, maar taxi’s zijn erg goed betaalbaar en rijden op de meter. Voor 10 Dinar staan we hartje Gold Souk (ongeveer 2,50 in euro’s).

De Souks in Dubai zijn niet helemaal vergelijkbaar met die in bijvoorbeeld Marrakech, het is toch allemaal net iets minder authentiek en je vindt er veel van hetzelfde. Toch is het een bezoekje waard. Wapen je wel tegen de 2713 mannen die je allemaal iets willen verkopen. Ze blijven vriendelijk, maar zijn wel vasthoudend. De Gold Souk is overweldigend in bling bling. We vragen ons af of alles echt is…verschillende websites verzekeren ons van wel. We wandelen de grote straat met juweliers af en besluiten dan linksaf te slaan, de kleine steegjes in. En ook daar heeft iedereen een “Spectacular Shop”. We belanden in een kledingwinkeltje met traditionele kleding en kopen abaya’s en een kandura voor de kindjes. Voor ik het weet sta ik ook in een prachtige abaya met -zo verzekert de spectacular shop eigenaar me- handopgenaaide steentjes. Het is een prachtige jurk, maar ik zie mezelf dat niet heel erg dragen anders dan hier in Dubai. Dus ik bedank vriendelijk.

Ook hier in de soeks geldt weer dat we onze ogen uitkijken. Het mooie aan Dubai is dat we continu dingen zien die zo verwonderlijk zijn, dat de sfeer zo verschilt van alles wat we kennen, dat we echt ontzettend ver weg zijn. Het is in alles een belevenis.

We wandelen nog wat verder en nemen uiteindelijk een bootje naar de overkant van de Creek. Deze kleine Abra’s brengen ons voor 1 Dinar samen met zo’n twintig andere passagiers vliegensvlug naar het vervolg van de soeks onder het genot van een prachtig uitzicht over het schemerende water. Het is even puzzelen bij het kiezen van een plekje, want de meeste mannen zitten niet graag naast een vrouw en andersom. Gelukkig zit die van mij wel graag naast mij, dus uiteindelijk lukt het allemaal.

IMG_0612

Eten aan het water
We wandelen nog wat over de Textiel Souk en leren van alles over exotische kruiden op de Spice Souk. Deze lopen allemaal prima in elkaar over, het zijn leuke wandelingetjes. Prachtige stoffen, sjaals en heerlijk ruikende stalletjes met verse kruiden. Maar, weer: niet heel veel variatie in de winkeltjes onderling. En, weer: veel en veel mannen die steeds maar weer proberen hun -soms illegale- waar te slijten. Na een uurtje strijken we daarom neer bij een restaurantje met uitzicht op het water en eten en drinken wat. Het uitzicht is mooi, het eten overpriced en niet zo heel erg goed. De koffie daarentegen fantastisch.

Na het eten nemen we weer een abra terug naar “onze” kant van de Creek en besluiten terug te wandelen. Een fikse loop, maar wel een leuke. Ook hier valt ons weer op dat alle winkeltjes netjes zijn gecategoriseerd. Kleding bij kleding, auto-onderdelen bij auto-onderdelen en af en toe een supermarkt. Het is vrij laat op de avond, maar de sfeer op straat is prima. Sowieso hebben we ons nog geen moment unheimisch gevoeld in Dubai. Het “everything is under control” concept werkt goed. Het nadeel: niemand bemoeit zich met elkaar dus echt veel gesprekken anders dan met elkaar heb je niet. Het personeel in het hotel en een klagende taxi-chauffeur waren uitzonderingen, maar op straat of in winkels is er nauwelijks contact over en weer. Als ik dat vergelijk met bijvoorbeeld Jordanië, waar iedereen je continu welkom heet in hun mooie land en vraagt waar je vandaan komt, is het hier vrij kil. Misschien komt het voort uit het idee dat ze ons niet nodig hebben in dit zelf-beoliënde land, of zijn ze gewoon niet geïnteresseerd. Of is het angst voor een fout en de bijbehorende consequenties. We weten het niet precies. Gelukkig hebben we genoeg gespreksstof, ook voor de lange wandeling.

Laatste dag 2014
Het is de laatste dag van 2014 en vlak voor middernacht komen we aan in het hotel. We besluiten nog maar een peperduur wijntje te nemen in de hotelbar en zijn benieuwd naar het oud & nieuw van de volgende dag. We besloten te reserveren op een boot zodat we vanaf het water het legendarische vuurwerk van de Burj Khalifa kunnen zien. De andere optie was al tegen de middag richting Dubai Mall te gaan met risico op slecht vervoer terug in verband met de verwachte miljoen (!) kijkers aldaar. Of een peperduur feestje. Of een concert van Pharell. Maar omdat een van ons niet wist wie Pharell was, werd het uiteindelijk de boot. Hoe dan ook: we verwelkomen 2015 in Dubai. En dat is al belevenis genoeg, wat we ook doen.

 

Ik ben een Goddeloze Vrouw

goddeloze vrouwIk ben een Goddeloze Vrouw. Of een Godenloze vrouw, zo je wil. Mijn ouders geloofden in niks en ik dus ook in niks. Of, nou ja: niks? Ze geloofden in van alles, alleen niet in een God van welke aard dan ook. En ik dus ook niet.

Er zijn echt wel momenten dat ik dat mis. In Groot Verlies en in Groot Verdriet heb ik wel eens gedacht dat het toch bevrijdend moest zijn om iemand anders verantwoordelijk te kunnen houden. En met een God heb je toch altijd onbeperkt toegang tot troost. Dat de dood vaak als bevrijding wordt beschreven, klonk bij tijd en wijlen ook best aantrekkelijk. En dat alles oneindig is: fijne feature van menig religie.

Ik ben een Goddeloze Vrouw en ik begrijp het ook niet zo goed. Religie. Omdat ik zelf het geloof niet ken, voel ik nooit wat het is om te geloven. Maar: mijn ouders leerden me dan misschien de Bijbel niet, ze leerden me wel tolerant en vrijdenkend te zijn. Ze leerden me te respecteren. En ze leerden me dat goed.

Dus let ik er bij mijn Joodse vrienden op dat ik het melkservies niet in de vleesafwasmachine zet. En maak ik kaashapjes in plaats van saucijzenbroodjes voor Ibrahim, het vriendje van mijn dochter. Dat zijn moeder mijn vriend geen hand geeft, is niet moeilijk om rekening mee te houden. Net als dat ik mijn handen op mijn schoot hield toen ik kennismaakte met een Omani in Dubai. En dat ik stil ben voor het eten bij mijn Christelijke kennissen. Of dat ik mijn schoenen uit doe bij de buren omdat ze gewoon zuinig zijn op hun vloer.

Het is allemaal zo ingewikkeld niet, denk ik dan. En het is al helemaal niet iets om bang van te worden.
Religie brengt geen conflict of geweld. Het zijn mensen die dat doen.

Bij deze Goddeloze Vrouw zijn alle Goden gewoon welkom.
Zoals ik leerde in mijn Goddeloze opvoeding.
Zolang ze maar een beetje aardig zijn, toch?

Dubai #6 De woestijn in…

Als we na onze Dubai Citytrip bij ons hotel worden afgezet krijgen we van Saweed een half uurtje om ons op te frissen en wat warme kleren mee te nemen voor het tweede programma-onderdeel: de woestijn. Hij waarschuwt ons niet te veel te eten omdat de auto wat zal schudden. Die opmerking dringt op dat moment niet goed genoeg tot mij door.

dinner dubai squareNa vijf uur citytrip hebben we namelijk best wel honger. Dus halen we chicken rolls bij de supermarkt. Twee voor EUR 1,50. Van te voren dacht ik dat Dubai in alles wel heel erg duur zou zijn, maar dat valt heel erg mee. Ok, in Dubai Mall kun je met gemak twee jaarsalarissen kwijt binnen een half uur, ongeacht wat je verdient. Maar ook daar vind je gewoon een H&M, Zara en Forever 21. Bovendien is het eten en drinken bij een gemiddeld restaurant heel goed te betalen. En in de supermarkt lach je je helemaal dood, dus budget op reis in Dubai is heel erg goed te doen. Behalve als je een wijntje of biertje blieft bij je eten, dan betaal je de hoofdprijs.

Precies een half uur later staan we opgefrist en ietwat gevuld weer te wachten op Saweed. In de auto vertelt hij ons nogmaals de plannen voor die avond, uitgebreid en met veel details. We halen nog vier passagiers op bij een nabij gelegen hotel; een gezin uit Nigeria met twee zoontjes van een jaar of zes. En dan kunnen we echt op weg naar de woestijn; een uurtje rijden. Onderweg is de vader van het gezin continu aan het bellen met zijn twee telefoons. Ik versta niet alles, maar het klinkt als stevige handel in het een of ander en helemaal vlekkeloos verloopt het allemaal niet. Hij blijft ook bellen als we een korte tussenstop maken bij een marktje. Hier kun je squad rijden in de woestijn en worden er traditionele sjaals voor op het hoofd aangesmeerd. Niet het meest pittoreske tussenstopje ooit, maar een plaspauze is best welkom. Bovendien pakken we zo nog een beetje zon.

Dan is het tijd om te gaan en stappen we allemaal weer in de grote, witte 4×4. „Now we go Dune Bashing, so fasten your seatbelts”. Ik heb nog steeds geen idee wat Dune Bashing is, al is de term best accuraat blijkt al snel. We rijden zo van de weg het zand in, samen met nog twee auto’s die onderling contact hebben via portofoons. En dan berijden we in volle vaart de duinen van de woestijn. We beuken over de toppen, worden tegen elkaar aangedrukt als we schuiner dan schuin zand vangen en ik denk minstens zevenentwintig keer dat we gaan omvallen. Achter en naast mij gieren de twee jongetjes van het lachen. „Wow, this is soooooo cool” en: „Mom, is this a real desert”? Moeder antwoordt niet want ze is wat gespannen. Achterin schudt het ook beduidend meer dan in het midden waar ik zit en ik ben al twee keer met mijn hoofd tegen het plafond gebeukt. Voorin zit de vader nog steeds te bellen. Dat geeft hij na duin 12 maar op. En mij is het duidelijk waarom een volle maag wordt afgeraden.

Had je me van te voren beelden laten zien van dit fenomeen, dan was ik never nooit ingestapt. Eenmaal in dit duinmonster, moet ik zeggen dat het best leuk is. En doodeng. Maar dus ook best leuk. Na een tijdje stoppen we om foto’s te kIMG_0499unnen maken van de woestijnvlakte. Kilometers oranje-rood zand en een ondergaande zon. Het kan niet heel veel beter denk ik bij mezelf. We bashen nog wat dunes en rijden dan naar het kamp. Daar mogen we nog plaatsnemen op een kameel en met niet echt verhulde tegenzin doe ik dat. Ik vind dat enger dan het crossen door de duinen en bovendien vind ik het een beetje zielig. Maar goed. Go with the flow leverde vaker leuke dan stomme momenten op. Deze was medium.

Na het contactmoment met de kameel, nemen we plaats aan de lange tafels. Het is inmiddels donker, maar het kamp is mooi verlicht. We krijgen Arabische koffie („no sugar, no milk”) en wachten tot het eten wordt geserveerd. En: er is een bar. Voor 50 euro koop je daar een flesje Zuid-Afrikaanse witte wijn. Wij kiezen Corona en drinken deze bij het kampvuurtje. We eten goed en veel van de barbecue en worden vermaakt met een Arabische danser en een hele slechte buikdansmevrouw. We kletsen nog wat met onsen mede-passagiers uit Nigeria en na een paar uur vertrekken we weer richting Dubai. De jongetjes hadden „so much fun” gehad en wij konden wel meegaan in die conclusie.

IMG_0513

Terug in het hotel zijn we moe en voldaan. In de hotelbar drinken we nog een laatste wijntje onder het genot van een optreden van de huisband. Nou ja, genot is wat overdreven. Het is vals en oubollig, maar we kunnen wel wat hebben.

Veel gezien, veel gedaan, alleen het strand hebben we nog niet bezocht. Dat staat per dat moment op de agenda voor de volgende dag.