Zee

Het is bijna zeven uur en al net zo bijna donker. Er hangt nog een geelgouden gloed boven de zeehorizon. Achter mij maken twee veel te kleine hondjes hard keffend ruzie, tot een van de eigenaren ingrijpt. Verder zijn er weinig mensen, of dieren.

Het waait, de golven doen hun best. Af. Aan. Af en aan.

Mijn moeder ging er altijd nogal prat op dat ik een zeemanskind was. Met zeebenen en zonder zeeziekte. Want opa was zeeman. En papa ook. Papa vertelde er niet vaak over, maar ik herinner me dan toch één spectaculair verhaal van een serieuze storm met alle hens aan dek en echt waar gevaar, op een verre oceaan nabij iets Arabisch. Ik denk dat ik een beetje spijt heb dat ik niet beter heb opgelet. Of meer heb gevraagd. Zeemannen hebben doorgaans veel te vertellen, weet ik nu.

De laatste verjaardag met papa, precies 10 jaar geleden, was hilarisch en triest tegelijk. We wisten van niet meer zo lang, maar lieten de pret niet drukken. Drie zussen haalden de zieke zeeman van huis. We hadden kerstmutsen op en hij dus ook. We aten in zijn restaurant en gingen daarna naar de film. Earth koos hij. Een indrukwekkende natuurfilm. Alsof hij nog graag al het moois snel even meemaakte. Hij huilde stiekem. En ik ook.

We dronken, lachten, maakten er het beste van. Nu, bij de zee, met de goudgele horizon, heb ik ontzag. Voor de zee en de geheimen. De golven eeuwig af en aan. Voor papa die vaarde en strandde. Samen met zijn verhalen.

Voor een zeeman zonder boot.

 

B55E1C70-A3BC-49F6-AAB3-413B5BBB0835

Minke in het Dagblad van het Noorden over Zie je Morgen

Twee uur lang sprak ik met Maaike Borst van het Dagblad van het Noorden. Over waarom ik begon met schrijven en waarom ik dat blijf doen. Heel erg spannend om zo’n persoonlijk verhaal te laten opschrijven en in de krant te zien staan. En ook erg mooi. Afgelopen zaterdag stond het er in.

(Als je op het plaatje klikt en wat inzoomt door nog een keer te klikken, kun je het, als het goed is, lezen. Geef anders even een seintje).

Het TedXGroningen filmpje waar in het artikel over wordt gesproken, kun je hier bekijken. En het verhaal waar het allemaal mee begon staat ook nog steeds online.

Rest mij nog: dank voor het zo trouw lezen van al mijn verhalen hier. Echt. Heel erg bedankt.

dvhn 6 juni

Rock and roll afscheid

papa

Ze hebben daar aan de Crematoriumlaan nog lang nagepraat, gok ik. Terzijde: kunnen we niet een keer een mooiere naam voor deze straat bedenken? Want, hoewel praktisch: er ligt inderdaad een crematorium, is het ook wat plastisch. “Laan van de laatste groet” ofzo? Zou ik fijn vinden. 

Zelf wist ik niet goed wat ik er van moest verwachten; de uitvaart van mijn vader. Qua opkomst. We hadden wel wat zelfgemaakte kaarten verstuurd en er had een advertentie in de krant gestaan. Maar de vriendenkring van mijn vader was wat mistig in omvang. En ook niet per se een krantenlezend publiek. Voor de zekerheid was er wel gekozen voor de grote zaal van het crematorium.

En dat was maar goed ook. Ik heb het achter mij langzaam steeds voller horen worden. Twee keer keek ik achterom. En zo mistig was die vriendenkring niet. Kleurrijk wel. Het rock and roll verleden van mijn vader tekende zich af in honderden doorleefde gezichten. Ik herkende “de gekken”, “de zwervers”, “de straatkrantverkopers”. Van alles die dag, raakte mij dat het meest. Zij die de dagen doorgaans doorkomen met meer zorgen dan ik in een jaar gaven acte de présence. Kwamen afscheid nemen van mijn vader. En dat deden ze niet zomaar.

Een zootje was het wel. De uitvaart begon minstens een kwartier te laat en toen was het nog steeds een komen en gaan van mensen. Ik zag de crematoriummeneer steeds nerveuzer worden. Het was niet bepaald een efficiënt gebeuren.

Mijn eigengereide vader kreeg een eigengereide uitvaart, zoals bij hem hoorde. Rumoerig en chaotisch. Meer dan eens ging er een mobiele telefoon af en er werden onderling veel -en zo te horen- grappige anekdotes uitgewisseld. Het duurde natuurlijk ook veel langer dan gepland. En daar ging niemand iets aan doen.

Na het plechtige gebeuren ben ik gelijk weggegaan. Ik geloof dat het nog lang onrustig is gebleven. Arme crematoriummeneer. Hij zal er een flinke klus aan hebben gehad om dit markante gezelschap weer naar buiten te krijgen. Een groot weerzien van oude rock and roll-sterren uit de stad. Grote kans dat er een pijpje is rondgegaan of een lijntje is gelegd. Grote kans dat ik de mooiste verhalen heb gemist.

Ik kon het even niet meer, toen. Ik had geen tekst, geen tranen en nauwelijks nog gedachten.
Maar misschien had ik liever willen blijven.
Benieuwd naar wie die mensen waren, zijn. Benieuwd naar wie mijn vader was voor hun.
Het was een hele mooie papa-uitvaart. Heel erg rock and roll.

 

 

(En dit liedje koos ik uit).

Stilte

grootverdrietHet gekke van verdriet: het komt op heel vreemde momenten. Zomaar.
Groot Verdriet huist in kleine dingen.

Zo herinner me ik dat ik vlak na het overlijden van mijn vader op de fiets zat en met tegenwind een hoog viaduct op moest. Als ik me niet vergis, regende het ook nog. Ik werd vliegensvlug ingehaald door een ambulance met loeiende sirenes. Het gele gevaarte zoefde voorbij en het lawaai van de toeters en bellen sloot al het andere geluid af. Ik stapte af en keek de ambulance na. De wind joeg de tranen over mijn wangen. Ik wilde gillen. Hoezo flitsten deze levensredders naar een man of vrouw in nood terwijl er voor mijn stervende vader niet eens een arts werd gebeld? Er werd in stilte afgewacht door de nachtverpleegkundige. Niet ingegrepen om de dood weg te houden.

Dit was natuurlijk valse verontwaardiging van mij; mijn vader was niet meer te redden. Zo zachtjes mogelijk sterven was het doel. Het was volledig inhumaan en bovendien kansloos geweest om in te grijpen, anders dan hem gerust te stellen. Mijn vader ging gewoon. En hij werd laten gaan omdat het niet anders kon. Maar die tragiek kwam op dat viaduct even heel hard binnen. Niet te redden. Niet de moeite van het sirenen waard.

Sinds toen trek ik het geluid van sirenes een stuk minder dan voorheen.
Ik denk onwillekeurig altijd even aan papa in het thuiszorgbed en zijn gedwongen overgave.
Groot Verdriet huist in kleine dingen.

Altijd blijven lachen

Diepe hap lucht. Vasthouden. Rustig uitblazen. Niet voelen hoe warm ik het heb. Hoe zweet op mijn rug prikt. Als ik maar hard genoeg kijk naar mijn handen, trillen ze niet. Toch druk ik mis. Mijn vingers lijken ineens te groot voor te kleine nummertoetsjes. De negen wordt een acht. Er verschijnt een nul teveel. Een uitgeputte kronkel van een doodziek lijf.  “Het doet zoveel pijn” denk ik dat hij zegt. “Godverdomme” klinkt zacht uit het bed.
Eindelijk heb ik de nummertjes goed. Ik doe mijn ogen dicht. Mijn stem mag niet trillen. Geen twijfel. Niet bang. Niet alsof er iemand ieder moment dood kan gaan. Niet aan denken.  “Ik bel voor mijn vader.”  Te breekbaar.  Voorzichtig ga ik op het bed zitten. Leg mijn hand op zijn rug.  “Hij is bekend bij jullie.”  Ik noem naam en geboortedatum. Dag en maand. Het jaar weet ik niet.  “Hij is net 60 geworden.” Gelukkig doet ze niet moeilijk. “Ah ik zie het. Gaat het niet goed?” Onder mijn hand verkrampt zijn lijf. “Hij heeft pijn. Veel pijn. Daar moet nu iets voor geregeld. Hij kan niet meer slikken. Dus neemt zijn medicijnen niet meer.” Of ik weet welke medicijnen. Ik sta op. Loop naar de kast bij de computer waar witte apotheekdoosjes staan. Daarnaast een asbak met een gedoofde joint. Ik noem onuitspreekbare medicijnnamen. Zij vat het samen. “Die medicijnen zou ik vergeten. Ik stuur iemand langs voor pijnstilling.” Ik bedank. Hang op. Loop terug naar het bed. Fluister vlakbij zijn oor dat de dokter komt.

“Dank je. Zullen we even zitten?” Zijn ogen staan helder. Als in slow motion komt hij overeind en gaat staan. Zelfs voorovergebogen is hij langer dan ik. Hij leunt op een oudemannenwandelstok. Zijn grijze trui is nat van het pijnzweet. We strompelen samen naar de bank. Hij kreunt als hij gaat zitten. “Zitten we dan.” De zon glimt wat schijterig naar binnen. “Ja, pap.” Hij pakt mijn hand. Grote handen. Dikke vingers. Eelt prikt. Ik knijp. Zacht. “Er is een verpleegster. Ze komt straks weer.” Er verschijnt een hele kleine glinstering in het grijsblauw van zijn pijnogen. “Ze heeft zo’n dikke reet, geloof je nooit. Blijf tot ze er is. Moet je zien.” Voor ik het weet lach ik hardop. En harder. En hij. Tot er tranen over onze wangen dansen. “Auw, auw” kreunt hij. “Eigen schuld met je grappen.” Zo zitten we. Tot hij niet meer kan. “Ga maar slapen. De dokter komt vast zo.” Hij doet het. Ik sta naast het bed en kijk naar de man van zestig in foetushouding. Geliefd, gedanst, gedronken, geneukt, gebruikt, gevaren, gelachen. Geleefd.

Ik tril. Nog van de aanblik twee uur eerder. Drie maanden had ik hem niet gezien. Tot hij mailde: “met papa, kom je langs?” En ik kwam langs. Ik dacht om te praten. In de eerste blik wist ik van niet. “Het is goed, papa” fluisterde ik. Want zo was het.

Ze heeft pianohanden. Sierlijk en fijn. Rechts draagt ze een dunne gladde ring. Ik denk een trouwring. Links drie groene steentjes om haar middelvinger. Korte nagels met een doorzichtige lak. Geroutineerd prikt ze. Watje. Pleister. “Dit spul werkt snel.”

“Pap, ik moet gaan. Dit spul werkt snel. Je slaapt vast heerlijk. Zie je morgen.”

Twee uur later. Schemerkamer. Foetushouding, nog steeds. Een ijskoude, dode, grote hand met dikke vingers in die van mij. Ik kan niet kijken naar zijn ogen, zijn gezicht. Genadeloze dood. Dus ik kijk de kamer in. Waar de verpleegster net bukt.

Inderdaad een gigantische reet.

En ik glimlach door mijn tranen heen.

Zie je morgen, toch?

Zie ik je morgen nog een keertje? Een heel klein keertje? Een laatste keer? Heel even maar, een minuutje, een halve. Een seconde. Een halve. Dat als ik mijn ogen samenknijp en door mijn wimpers spiek, je daar gewoon heel even bent?

Mag ik je dan heel kort even aanraken? Met een vinger, of mijn pink? Over je zachte wang, je haar? Of dat ik heel even je hand. In die van mij.

En zeg dan iets. Iets kleins. Of veel. Hoe het gaat, hoe je me vindt. Wat je allemaal hebt gedaan. Of een woord. Een letter desnoods. Dat ik heel even kort je stem nog eens hoor.

Zie ik je morgen? Zie je morgen, toch? Zodat ik vandaag iets minder hard kan missen.
Zie je morgen nog een keertje. Heel klein keertje. Alsjeblieft?