Listige lust

Ze keek altijd uit naar het moment dat ze heel langzaam haar jurkje zou uitritsen, dan nog langzamer naar beneden zou laten glijden, over haar borsten, haar buik, haar slipje, haar benen. Ze hield van het spel, maar vooral van de blik. Zijn blik. De ogen met lustige lichtjes. Het eindelijk, het verlangen, de bewondering, verwondering. Haar kanten ondergoed hield ze altijd zo lang mogelijk aan. Pas ver en ver na het moment dat hij zou denken: nu wil ik niet alleen in haar, nu moet het ook echt want anders is het te laat met haar duivelse tong, pas dan. Misschien. 

Maar nu was het anders. Misschien omdat het te koud was in de kamer, misschien omdat ze de buren kon horen praten over hun plannen met de tuin, misschien stond de maan raar. Haar jurkje was uit, de lustige lichtjes present, maar niet bij haar. Ze pakte haar glas nog koude witte wijn, nam een slokje en ging te onhandig op de rand van het bed zitten, waardoor de wijn over haar BH morste. “Wat is er” vroeg hij, terwijl de topjes van zijn vingers zachtjes over het midden van haar rug bewogen. Ze draaide zich om, keek hem lang aan en gaf hem het glas om vast te houden. Zuchtend liet ze zich op haar buik vallen, haar gezicht in een kussen. Zijn vingertoppen verplaatsten zich naar haar billen, voorzichtig onder het zwarte kant. Ze waren al zes jaar samen, hij kende elk plekje van haar lichaam en andersom. “Ik ben de hele dag al aan het piekeren over iets, ik kan het gewoon niet loslaten” zei ze zacht. “Waar heb je zo’n drukte over, lief?” “Nou, ik vind het zo bizar om te zien dat mensen, bijvoorbeeld op Twitter of Facebook, heel snel en vol nieuwsgierigheid op een linkje klikken als het een erotisch verhaal betreft, maar totaal niet geïnteresseerd zijn in het drama van sekswerkers tijdens deze coronacrisis.” 

Yes. Dat zei ze. In dit verhaal, want dit verhaal is van mij en dus zeggen de mensen wat ik wil dat ze zeggen. Dit is wat ze zei. En ze zei het met een reden. Sekswerkers in Nederland staan namelijk heel, heel erg in de kou for no reason. En dat zou zomaar eens levens kunnen kosten. Als je hebt geklikt omdat je zin had in een erotisch verhaal, kom je nu een beetje bedrogen uit. Klopt. Maar lees gewoon maar even door, je bent hier nu toch. We moeten het namelijk echt ergens over hebben. 

Want wat is er aan de hand? Sekswerkers zijn mensen die werkzaam zijn in de erotische industrie. Dat is een brede sector met heel veel verschillende dienstverlening, waaronder (maar niet alleen) raamprostitutie, seksclubs en escortservices. Sekswerkers werken legaal. Anders is het namelijk illegaal en dan is het geen legaal werk, dus ook geen sekswerk. Mensen die worden gedwongen sekswerk te doen zijn slachtoffer en geen sekswerker. Sekswerkers kiezen voor het vak dat ze uitoefenen en doen dat volgens de triljoen regels die daar voor gelden. Sommige sekswerkers werken als zzp-er, anderen werken met een zogenaamde opting-in regeling. Dat is een soort 0-urencontract bij een exploitant zoals een clubeigenaar, maar dan speciaal uitgevonden voor sekswerkers omdat onze politiek al jaren niet wil erkennen dat SEKSWERK GEWOON WERK IS. Anyhow: sekswerkers betalen belasting. Het is even belangrijk dit te onthouden. 

Sinds de start van de coronamaatregelen mogen sekswerkers niet meer werken. Zoals ook heel veel andere mensen niet meer mochten werken. Hele zure appels, maar voor sekswerkers nog een beetje zuurder dan voor de rest. Want? Nou: sekswerkers die werken volgens die opting-in regeling waar ik het net over had, krijgen 0 (nul, zero, niets, nada) euro steun van de overheid. Ze vallen buiten alle regelingen, terwijl ze gewoon belasting betalen als ieder van ons. Ook zzp-ers krijgen niet altijd het geld dat andere zzp-ers wel krijgen. En in sommige gevallen, let op, dit is heel belangrijk: krijgen sekswerkers alleen geld als ze eerst een verklaring ondertekenen dat ze stoppen met hun sekswerk. Dat is in mijn beleving, maar vooral ook volgens de Van Dale, chantage. 

Dit is al bruut genoeg, zou je denken. Iedereen en je moeder gecompenseerd, maar omdat je sekswerker bent jij helaas niet, had je maar een vak moeten leren, nietwaar? Maar het is nog erger. Waar iedereen en je moeder per half mei, 1 juno of 1 julo gewoon weer mag gaan werken, mogen sekswerkers dit pas per 1 september. En dat is waar het echt ronduit belachelijk wordt. Nu hoor ik je denken (slechts een van mijn vele gaves, thank you very much): haha maar duh, je moet 1,5 meter afstand bewaren, dat kan natuurlijk nooit als je seks hebt haha! Onjuist. Onjuist om meerdere redenen. Natuurlijk, het coïtusgedoe is overduidelijk body-to-body contact. Daar kom ik zo nog even op terug. Maar: sekswerkers verlenen veel meer diensten dan alleen dat. Ze dansen in clubs. Ze masseren. Ze houden gezelschap. Ze voeren gesprekken. Ze vernederen (alleen op verzoek). Ze brengen een gevoel over. Ze bieden nabijheid. Allemaal dingen die of op afstand kunnen of gewoon door andere beroepsgroepen wel gedaan mogen worden (masseren, bijvoorbeeld, maar ook acupuncturisten mogen werken en Google niet per se op needling, maar dat mogen sekswerkers dus ineens niet meer, anderen wel). 

Dan nog even over dat coïtusgedoe. Dat kan inderdaad niet op afstand. Maar nagels lakken ook niet. Haren knippen niet. Voeten masseren niet. Puistjes uitknijpen door de schoonheidsspecialiste: niet. Weet dat bij veel bezoeken aan een prostituee het eigenlijke lichaamscontact maar tien minuten duurt. De rest is een gesprekje, voorbereiding, nabereiding, afscheid nemen. Een gemiddelde massage duurt een uur! Het enige wat daar ontbreekt is een happy end. En we willen allemaal heel erg graag veel liever wél een happy end. 

Maar: voor sekswerkers is een happy end niet eens toekomstmuziek. Deze mannen en vrouwen (en iedereen die zich anders identificeert) krijgen 0,0 steun. Mogen nog maanden niet werken. Zonder logische onderbouwing. Het enige argument dat overblijft om de maatregelen te verklaren is dat de politiek heeft gedacht: als we dit lang genoeg laten duren, verdwijnen ze misschien vanzelf. Het past in een beleid dat al jaren, zo niet decennia, wordt bedacht door onze zogenaamde hoekstenen van de samenleving. Er wordt heel erg veel energie gestoken in het creëren en in stand houden van stigma door de seksindustrie altijd als crimineel te bestempelen. Mind you: het oudste beroep van de wereld. De diensten waarvan veel mensen denken dat ze vooral worden afgenomen door de eenzame, viezige oude mannetjes. Het is je buurman, je broer, je vader, je leraar, je huisarts. En niet alleen mannen. Ook vrouwen. Moeders, zussen, tantes, noem het maar. Weet je wat? Dat is prima. Who cares? Er is niets mis met het betalen voor een dienst. Het is trouwens wel netter als je niet een vrouw of man thuis hebt zitten die van niets weet, just saying. Maar dan nog. Sekswerkers zijn er, waren er altijd al, gaan er ook altijd blijven.

Alleen hebben ze het nu heel, heel, heel erg moeilijk. Want geen geld. Dat betekent dat ze hun kinderen niet kunnen voeden, dat ze zichzelf niet kunnen voeden. Dat ze echt heftige risico’s nemen door illegaal te werken omdat ze geen andere mogelijkheid meer zien, omdat ze moeten overleven. Het is een armoede zonder aankondiging en met desastreuze gevolgen. Om wat? Omdat de mensen die beleid maken deels niet opletten, deels bewust kiezen deze groep te negeren. Want wie let er eigenlijk op? Ik heb hier heel vaak over gedeeld op social media, zoals veel sekswerkers dat ook deden. Zij zaten bij Op1 en 1,3 miljoen mensen zagen het. Vrijwel niemand liet iets horen. Want? Sekswerk heeft een ingewikkeld imago. Dat snap ik ook wel. Maar dat valt weg als je kijkt naar mensen die sekswerk doen, luistert naar hun verhaal, nadenkt over de argumenten. Het zijn namelijk echt, heus waar, gewoon mensen als jij en ik die geld verdienen met een dienst. Behalve dan nu. 

En waarom ik me hier druk om maak? Ik maak me al jaren druk over vergeten groepen die onrecht worden aangedaan. Ik geloof echt dat als je een stem hebt, bereik hebt, je dat ten goede moet benutten. Maar het is me heel erg opgevallen dat hoe hard ik ook roep over sekswerkers, echt helemaal niemand geïnteresseerd is. Uitermate irritant, met name voor deze sekswerkers. Vandaar mijn listige aanspraak op je lustige gemoed. Hier staat geen erotisch verhaal. Ik had iets belangrijkers te melden. Want dit beleid klopt niet en er is geen georganiseerde lobby, sekswerkers krijgen geen stem in Den Haag, want niemand neemt ze serieus en niemand wil zich uitspreken. Ik hoop, ik wens, ik wil dat dit na dit verhaal anders is. Als is het maar bij 1 lezer. 

Schrijf ik later een erotisch verhaal. Beloofd. 

ps: wil je sekswerkers helpen? Doneer dan aan https://www.dutchemergencyfund.nl zij bieden heel noodzakelijke hulp aan sekswerkers in nood. Je kan ook helpen door dit verhaal en deze misstanden te delen en verder te vertellen. X

Je kinderen zijn je kinderen niet…

Mijn moeder was groot aanhangster van Kahlil Gibran. In zijn geest voedde zij mij op. “Je kinderen zijn je kinderen niet” schreef hij. “Ze komen door je, maar ze zijn niet ván je”. Ik ben het hartgrondig met hem eens en dus ook met mijn moeder.

Maar je kunt het makkelijk interpreteren alsof je ook geen verantwoordelijkheid zou dragen over kinderen. Of ze nou van jou zijn of van iemand anders. En daar ben ik het hartgrondig mee oneens.

Ik had laatst een aanvaring of zestig met een kindje in de speeltuin. Hij vernielde zandkunstwerken van mijn dochter, bijvoorbeeld. Ik vroeg hem vriendelijk, maar gedecideerd of hij daarmee wilde stoppen. Even later kwam hij bij me zitten. Hij begroef mijn voeten met zand. Best schattig. Thomas, zo heette hij begreep ik, was kennelijk niet heel goed in vrienden maken. Als het dan toch lukte, was hij een blij kind. En zo zaten we een tijdje. Gemoedelijk. Zand. Zon. Ineens vloog er een fikse hand zand mijn mond, ogen en decolleté in. Minder grappig. En dat verwoordde ik ook. “Thomas, dit wil ik niet. Niet met zand gooien.” Ik had een beetje met hem te doen. Hij was lief, ik zag het. Maar hij wist niet goed hoe.

Weer even later werd hij wat wilder. Hij ging op kinderen zitten. Hard en zomaar. Het liep met een sisser af, vaak. Tot hij op een kindje van anderhalf plaatsnam. Thomas was drie en fors drie. Dus dat woog zwaar op een kind van net een jaar. Ik zag de pijn en rende er op af. Trok Thomas van het andere kind en zei: “Niet doen!”.

De moeder naast mij zei vervolgens verwonderd: “dat is toch niet jouw verantwoordelijkheid!” Klopt. Deels. Want de ouders van Thomas zelf deden vrij weinig. Misschien zagen ze het niet gebeuren, of misschien wilden ze het niet zien. Ik weet het niet. Maar ik weet wel dat als ik een stevige driejarige een net-geen-baby-meer zie verpletteren, dat ik dan ingrijp.

En zo vind ik ook echt dat het werkt. Kinderen zijn onze kinderen niet, maar tegelijkertijd zijn ze van ons allemaal. Omarm ze, praat met ze, troost ze en wees als het nodig is ook boos op ze. Dit geldt dus ook, en ik vind met name, voor de kinderen die door oorlogen ons land in worden geleid. Ze zijn vooral van zichzelf. En daarna een beetje van hun ouders. Maar ze behoren ook zeker tot onze verantwoordelijkheid. Help ze. Troost ze. Gun ze geluk. Want alle kinderen zijn een beetje van ons allemaal.

 
Lees ook: Jij zou dus niet gaan? #vluchtelingen

 

 

Opgelet, het beeft. En: sorry.

IMG_0901Ik geef gelijk en eerlijk toe: ik heb de aardbevingen in mijn eigen provincie ook niet altijd even serieus genomen. Wat dat betreft was ik best zoals de rest van Nederland. Een scheurtje hier en daar, een beefje zo nu en dan: tuurlijk, vervelend. Maar niet gelijk reden om met hooivorken op de barricaden plaats te nemen. En bevalt het niet, dat beefgebied; dan verhuis je toch gewoon? Bovendien voelt Noord-Groningen voor mij zoals Groningen voor Amsterdammers voelt: ver weg van mijn bed.

Ik heb daar spijt van. En niet zomaar. Ik heb daar spijt van omdat het dom was. En weinig invoelend. Weet ik, nu ik zelf ook in aardbevingsgebied woon. Zoals dat met zoveel dingen werkt: beleven is meemaken en meemaken is snappen. Ik zag mezelf altijd als aardig flexibel en empatisch, maar dat kwam in deze problematiek niet zo tot z’n recht. Dus allereerst aan iedereen die ik niet zo serieus nam: sorry. Oprecht sorry.

Dat ik nu in aardbevingsgebied woon heeft er trouwens niet mee te maken dat ik ben verhuisd; de aardbevingen kwamen gewoon naar me toe deze winter. Voor het eerst waren de consequenties van de gaswinning ook in de stad te voelen. En te zien. Want zomaar verschenen er na de beving van begin november scheuren in mijn fijne huis. Ik schrok. Ik schrok echt heel erg, meer dan dat ik had verwacht en dan valt het bij mij nog ontzettend mee vergeleken met sommige huizen in de rest van de provincie. Ik schrok niet eens omdat ik dacht aan waardedaling of reparatiekosten: de grond onder mijn huis was blijkbaar niet veilig. Het had zo geschud dat het scheurde. Dat is eng. Echt. Dat bewoners van huizen waar de grond nog veel heftiger schudt niet meer kunnen slapen ’s nachts: ik snap het.

Ik vond mezelf al snel terug in de communicatiemangel van de NAM. Na veel heen en weer kon er in januari een mannetje langskomen. Heel veel haast hebben ze daar dus niet, maar goed, mijn huis staat dan ook niet op instorten. Ik mag tenminste aannemen dat ze dan wat sneller ingrijpen.
En vorige week was het zo ver: een jonge, ietwat verlegen jongen kwam de scheuren in mijn huis bekijken. Van buiten en van binnen en van elk wissewasje werd een foto gemaakt. Na een uurtje was de conclusie dat mijn huis geen bevingsschade heeft. Alle scheuren zijn ontstaan door de natuurlijke werking van mijn huis. En de huizen daarnaast. En schroeven bij de kozijnen en weet ik wat allemaal nog meer.

Je kunt mij echt van alles wijsmaken over huizen, bouwconstructies en bakstenen. Maar wat je mij niet moet vertellen is dat de natuurlijke werking van mijn huis precies op de dag van een aardbeving een scheur van een meter veroorzaakt in mijn muur. Dan haak ik af. En daar zeg ik geen sorry voor.
Kijk, het maakt mij niet zoveel uit hoor; die scheur stoort me in cosmetische zin niet en hou dat geld verder maar. Erken alleen wel dat er iets vreemds aan de hand is als er zomaar scheuren ontstaan in mijn huis.

Ik snapte nu de woede van de mensen die hier al jaren mee te maken hebben. En ik snap nu ook dat dit niet om geld gaat, maar om erkenning. Om niet overgeleverd te hoeven zijn aan mannen en vrouwen in pakken achter bureaus op veilige grond en hun beslissingen. Beslissingen die bang maken. En letterlijk kapot maken. Mensen zitten gevangen in hun schuddende huis wat niemand meer wil kopen. Waar al hun geld in zit. Ze zijn bang dat het instort terwijl ze nietsvermoedend liggen te slapen. En er is niemand die tegen ze zegt: wij doen dit, wij lossen dit ook op.

Ik ben nog niet een van die mensen. Ik en mijn scheuren houden het nog wel even uit, al zal de waarde van mijn huis niet bepaald toenemen en zit ook al mijn geld in die stenen. Vooralsnog slaap ik rustig. De vraag is alleen: hoe lang? En hoe lang houden ze het in de rest van Groningen nog uit?

Ik bagatelliseer niet meer. Dit is ernstig. En nog lang niet over. Gister hadden ze het in het televisieprogramma De Fractie over het ontruimen en opheffen van Groningen. Zodat er lekker hard doorgeboord kon worden. Pure fictie natuurlijk. En zal nooit hoeven gebeuren. Want als dit zo doorgaat, verdwijnt Groningen vanzelf wel. Ten onder aan het aardgas.

Zet u uw kachel nog een beetje hoger? Het is een koude dag vandaag.

 

Oh en voor mijn mede-Groningers deze tip: zet uw huis op de foto. Alles van uw huis. Buiten, binnen, alle muren, elke baksteen. Want u bewijst achteraf nooit meer dat een scheur er niet zat. Dit is de enige manier. 

 

 

 

 

Ik ben een Goddeloze Vrouw

goddeloze vrouwIk ben een Goddeloze Vrouw. Of een Godenloze vrouw, zo je wil. Mijn ouders geloofden in niks en ik dus ook in niks. Of, nou ja: niks? Ze geloofden in van alles, alleen niet in een God van welke aard dan ook. En ik dus ook niet.

Er zijn echt wel momenten dat ik dat mis. In Groot Verlies en in Groot Verdriet heb ik wel eens gedacht dat het toch bevrijdend moest zijn om iemand anders verantwoordelijk te kunnen houden. En met een God heb je toch altijd onbeperkt toegang tot troost. Dat de dood vaak als bevrijding wordt beschreven, klonk bij tijd en wijlen ook best aantrekkelijk. En dat alles oneindig is: fijne feature van menig religie.

Ik ben een Goddeloze Vrouw en ik begrijp het ook niet zo goed. Religie. Omdat ik zelf het geloof niet ken, voel ik nooit wat het is om te geloven. Maar: mijn ouders leerden me dan misschien de Bijbel niet, ze leerden me wel tolerant en vrijdenkend te zijn. Ze leerden me te respecteren. En ze leerden me dat goed.

Dus let ik er bij mijn Joodse vrienden op dat ik het melkservies niet in de vleesafwasmachine zet. En maak ik kaashapjes in plaats van saucijzenbroodjes voor Ibrahim, het vriendje van mijn dochter. Dat zijn moeder mijn vriend geen hand geeft, is niet moeilijk om rekening mee te houden. Net als dat ik mijn handen op mijn schoot hield toen ik kennismaakte met een Omani in Dubai. En dat ik stil ben voor het eten bij mijn Christelijke kennissen. Of dat ik mijn schoenen uit doe bij de buren omdat ze gewoon zuinig zijn op hun vloer.

Het is allemaal zo ingewikkeld niet, denk ik dan. En het is al helemaal niet iets om bang van te worden.
Religie brengt geen conflict of geweld. Het zijn mensen die dat doen.

Bij deze Goddeloze Vrouw zijn alle Goden gewoon welkom.
Zoals ik leerde in mijn Goddeloze opvoeding.
Zolang ze maar een beetje aardig zijn, toch?

Duizend vlokjes

Ik rits haar groene jas dicht. Doe voorzichtig haar witte wollen muts op zodat haar vlechten niet uiteenvallen. Sjaal. Handschoenen. Haar skibroek is wat te groot waardoor ze een beetje waggelt als ze naar de fiets wandelt. Ze tilt haar beentjes hoog op en zet ze stevig neer in de centimeters verse sneeuw. Ik glibber op mijn hakken achter haar aan. Stevig vastgesnoerd in haar fietsstoeltje gaan we op weg. Naar de crèche en mama werken. Er vallen nog wat verloren vlokjes. De trappers zijn nog niet drie keer rond geweest. Ik glibber weg. Ik kan net voorkomen dat we omvallen. Er is geen sneeuw geschoven, er is niet gestrooid. Misschien als ik de straat uit ben. Ik wandel met de fiets aan mijn hand. Het gaat harder sneeuwen. Emily zegt dat ze het koud krijgt. Ik heb het zelf ook koud.

“We kunnen zo wel fietsen, vast.” We zijn samen stil. Ik had geen topochtend. Drie dagen ziek geweest en zorgen die zich opstapelden terwijl ik koortsig naar het plafond lag te staren. Ondanks de allesverzengende hoofdpijn toch maar besloten te gaan werken. Gedachten verzetten. Het plafond vloog me aan. Stap, stap, stap. Zelfs lopend glibberen we steeds weg. “Ik wil naar binnen, mama.” Ze huilt steeds harder. Ik wil ook wel naar binnen. Voor ik het weet, huil ik mee.

Eigenlijk heb ik het nooit. Het gevoel dat het leven een hele dikke middelvinger naar me op steekt. Wat er ook gebeurde. Wie er ook dood ging, bijvoorbeeld. Gek genoeg nu wel. Recht in mijn gezicht word ik uitgelachen. Alsof het niet genoeg was. Alsof het nooit genoeg is. En dan: “Godverdomme!!!” En niet binnensmonds. Niet zachtjes. Zo hard als ik kan. Veel te hard. Niet bepaald pedagogisch verantwoord. Niet bepaald chique. Helemaal niet omdat ik vlak voor een kerk blijk te staan. Heb ik weer. Ik sta stil en denk dat ik het opgeef. Emily kijkt me geschrokken aan.

Ik kijk omhoog naar de vlokkende lucht. Van boven heb ik na deze actie niet heel veel meer te verwachten, ben ik bang. Als God al bestaat, ben ik nu voorgoed van het lijstje potentieeltjes geschrapt. En het kan me niet eens schelen. Karma, erfenis uit een vorig leven, een zieke vloek, domme pech. Whatever. Ik vind gewoon dat ik mijn portie wel heb gehad. Kutsneeuw. Ik heb mijn best gedaan. Niet bij de pakken neer, niet opgeven, niet boos zijn, niets oneerlijk vinden, achter de wolken. Van dat. Alles heeft een reden. In alles schuilt een les. Blabla. Ik ben er klaar mee. Laat maar zitten. Ik blijf hier staan en sneeuw wel in.

Twee minuten, denk ik. Het duurde twee minuten. Dat ik opgaf. Er was niemand op straat. Het was stil. Het waren Emily en ik en duizend vlokjes. Twee hele minuten.

Ik zie hoe traantjes vormen in de prachtige blauwe ogen van mijn Emily. Hoe ze voorzichtig biggelen over haar rode wangetjes. Ik haal diep adem. Zuig de sneeuwkou zo diep mogelijk naar binnen. “Mama, waarom ben jij boos?” Ik pak haar hand. “Nou. Mama vindt de sneeuw even heel stom.” Ze snikt. “Maar dat ik zo vloekte, dat sloeg nergens op Em. En dat was ook niet leuk van mama. Sorry.” Ik kus haar voorhoofdje.

“Zeg. Ken jij ook een liedje over sneeuw?” Ze schudt haar hoofd van niet. “Dan is het denk ik tijd dat we er één verzinnen.” En zo lopen we. En zingen we. En lachen we om stomme sneeuwrefreintjes. De kou voelt minder koud en de weg lijkt minder glad. Het leven lacht toe in plaats van uit. Ik zag het even verkeerd. Kan gebeuren.

Alle dagen tellen

Wind tegen. Het rukt lokken haar uit mijn zorgvuldig samengestelde Grace Kelly rol. Het waait de tranen uit mijn ogen. Ik trap harder. Langs het water. Langs het grasveld waar vaak schapen staan in de zomer. Langs Emily’s creche. Bij het kruispunt sprint ik voor een auto langs. Hij toetert, ik zwaai. Ik kan daar altijd kiezen tussen het fietspad langs het water en de hobbelige klinkerweg langs een bedrijventerrein. Meestal kies ik de hobbelige weg. Nu kies ik het fietspad. Ik hoop op meer wind. Laat maar komen. Waai me maar.

Het is 30 december. Ik fiets uit de stad terug naar huis. Terug van eindejaarsgesprekken met een vriendin. Dat we een bizar 2012 laten voor wat het is en 2013 ons jaar wordt. Ik ben buiten adem van de wind. Stop met trappen. Ik slalom, net als vroeger, tussen de witte streepjes van het fietspad door. De wind wint. Zo lang mogelijk niet trappen, even helemaal niets doen. Kijken hoe lang dat lukt. Als je niets doet, val je om. Dat geldt bij fietsen. Ik dacht altijd dat het ook voor leven gold. Niets doen is stilstaan is omvallen. Op die gedachte kwam ik 2012 door: doen. Alles doen. Meer doen. Harder werken. Niet stilstaan, niet omvallen. Vasthouden.

Precies in het midden van het fietspad stap ik af zodat ik niet omval. Bijna middernacht, de lucht gitzwart en het gaat zachtjes regenen. Ik doe mijn ogen dicht.

Ik heb me vergist. Stilstaan is heerlijk.

 

 

2012: waarin mijn thuis een huis werd. Waarin mijn geschiedenis nieuwe toekomst ontmoette. Waarin ik dingen deed die ik doodeng vond. Waarin ik hard werkte, met succes. Het jaar waarin schrijven echt mijn hart vond. Ik voor het eerst hardop een droom uitsprak (en er een klein beetje bij bloosde). Een jaar van mooie ontmoetingen en bijzondere gesprekken. Een jaar met strijd en tranen, gelukkig ook van geluk. Het jaar waarin ik besefte dat missen niet overgaat, maar erger wordt. En ik niet bang hoef te zijn. Waarin mijn dochter soms harder wijsneusde dan dat ik hebben kon, grappiger was dan dat ik kon vermoeden en harder bleek te kunnen lachen dan dat ik voor mogelijk hield. Maar vooral het jaar waarin ze me elke dag liet zien hoe lief het leven is. En dat alle dagen tellen.

Want alle dagen tellen.

Crisis

Het is zo’n feestje dat zijn weerga niet kent. Tot ver na negenen koffie in plaats van wijn, zwetende blokjes kaas naast de droge plakjes leverworst en geen muziek. De gastvrouw is steeds in de weer om kruimeltjes van de grond af te poetsen terwijl het kringgesprek van toon en thema verandert. Van graszaad naar de wintersport. Want er wordt natuurlijk wel weer geskied dit jaar. Het gezamenlijke tripje van de vijf families naar het Franse chalet vlak naast één van de beste skipistes van Europa kan geboekt worden. Toch? Ik ben import op dit feestje en ik doe niet aan wintersport, dus ik hou me stil. Ik zie het stel naast mij even vluchtig naar elkaar kijken. Zij kijkt daarna naar haar handen op haar schoot. Hij roert nerveuzig in zijn koffie. ‘Elza en ik gaan dit jaar niet mee, waarschijnlijk.’ Hij zet zijn kopje op de salontafel. Zij kijkt nog steeds naar haar handen. Er valt een stilte. ‘Aaaaaaaah kom op man, hoezo’ klinkt het verontwaardigd van de man met snor op rechts. ‘Jaaaaa, Bert, tuurlijk wel’ van de dikbuikige kale op links. Bert en Elza wisselen nog een korte blik uit. ‘Nee man, sorry jongens, we willen dit jaar een keer een rustige Kerstvakantie. Lekker thuis met de kids enzo.’ Bert pakt zijn kopje weer. Elza schuift krampachtig een pluk haar achter haar oor. Er wordt geoohd en geaahd en gejezusmand. Ze komen er niet mee weg. Dan staat Elza op. Ze doet haar handen in haar zij. ‘We hebben geen geld. Ok? We kunnen het niet betalen.’ Stiltes waren zelden zo ongemakkelijk. De wangen van Bert zijn rood. Hij sist dat Elza moet gaan zitten. En daarna dat ze gaan. De feestgangers kijken elkaar een beetje dommig aan. De kale doorbreekt doortastend de stilte. ‘Oh. Nou. Tja.’ Elza beent naar de crèmekleurige keuken. Ik loop haar achterna. We kennen elkaar niet goed, maar de rest blijft zitten. ‘Gaat het?’ Elza knikt. Ze vertelt van de baan van Bert. Dat het niet goed gaat op de zaak. Dat de auto stuk ging. Dat het spaargeld op is. Dat ze zich schaamt. Niemand weet het, vertelt ze. Want het is niet iets waar je over praat. Geld is leuk als je het hebt. En een taboe als je het niet hebt. Elza is daar klaar mee. En ze heeft gelijk.

Het is Crisis. Met een hoofdletter. Ik lees het in de krant en ik hoor het op het nieuws. Maar om mij heen hoor ik niemand. Alles kan en alles gaat goed. Heel eerlijk: mij hoor je ook niet. Terwijl het bij mij ook gewoon crisis is. Ik mooiweerde mee met de rest. Tot aan nu. Wat dappere Elza deed, kan ik ook: ik ben blut. En niet een beetje.

Hoe dat kan? Met mijn goede baan? Nou, dat gaat zo: je koopt een huis in 2007. In de tijd dat echt alles kon. Dat de banken over elkaar heenbuitelden om een dikke hypotheek te slijten. De tijd dat de financiele wereld aan ieders voeten lag en huizen lachend met winst weer verkocht zouden worden.
En dan verkoop je dat huis in 2012. De tijd waarin banken op het randje van omvallen balanceren. De tijd van sterk dalende huizenprijzen. Van verdwijnende banen. Een tijd van deprimerend slechte prognoses waardoor het nog veel onverstandiger lijkt om dat huis nu niet te verkopen. Kiezen, delen. Eieren, geld. Huis voor deze tijd netjes verkocht, maar meer restschuld dan spaargeld. Dan heb je een probleem. En geen chique probleem. Niet voor op feestjes in ieder geval. Want blut zijn voelt als falen. Als een afgang. Dan heb je iets niet goed gedaan. Maar het is mijn realiteit nu. In ieder geval de komende maanden. En ik geloof het niet, dat ik de enige ben. Ik geloof zelfs dat er mensen nog veel dieper in de penarie zitten. Op het oog alles in orde, maar stiekem grote of kleine geldzorgen. En smoes na smoes om dat te verbloemen.

Ook mijn primaire reactie, dat smoezen. Maar ik hou er per vandaag mee op. Ik speel net als Elza open kaart. Als iedereen dat nou doet, dan voelt het een stuk minder als falen. Dan kunnen we schaamteloos American Parties organiseren waarbij iedereen wat meeneemt en het reuze gezellig is. Dan zeg ik gewoon dat ik even niet mee uit eten ga omdat ik geen geld heb, maar je welkom bent bij mij voor de beste goedkope huiswijn en heerlijke budgetpasta di mama. En dan kan ik ook gewoon vertellen dat ik geen auto meer heb omdat het kreng stuk ging en ik dat nu even niet kan betalen.

Mijn crisis is te overzien. Dit komt wel weer goed. Maar dat alsofgedoe, daar ben ik wel even klaar mee. Dus met mijn handen in mijn zij, Elzastijl: ik ben blut. Zo.

 

De man die eigenlijk een Audi reed

Hij knielt bij mijn achterbumper. Gaat met zijn vingers over het plastic en slaakt een zacht “mmmm”. Zo’n gespeeld bedenkelijke “mmmm”. Dan staat hij op, draait zich om en kijkt naar zijn voorbumper. Nu knielt hij niet. “Dat is gek. Dat is echt heel gek.” Ik sta te kijken naar zijn brede rug in beige jas met dito sjaal. Mijn armen over elkaar. Ik zeg niets. Hij kijkt me aan. “Ik heb helemaal geen schade. Hoe kan dat nou?” De man die net met 70 achterop mijn auto reed, stelt de verkeerde vragen. “Geen idee, heeft u een schadeformulier?” Ik probeer niet te trillen, maar het is koud en ik ben geschrokken. Geen antwoord. Hij pakt zijn Blackberry en maakt een foto van mijn achterbumper. Dan kijkt hij me aan. “Normaal rijd ik een Audi.” Met stip op één als meest overbodige opmerking van 2012. Ik vind het koekblikje waar hij normaal kennelijk niet in rijdt ineens heel goed bij hem passen. “Echt heel gek.” Nog een keer. “Zullen we even naar binnen gaan?” We zijn van het stoplicht waar we botsten naar een benzinepomp gereden. Hij rommelt in zijn dashboardkastje. “Ja.” Ik pak mijn tas en we lopen naar binnen. Dit kon wel eens lang gaan duren.

Dan stopt er een voor mij bekende auto. Een collega stapt uit, herkent mijn auto en loopt naar binnen. “Yo, wat is dit?” “Tja, aanrijdinkje.” De botsingman was net aan mij aan het uitleggen waarom hij zijn verzekeringsgegevens niet hoefde in te vullen. Ik zei natuurlijk van wel, maar wat wist ik nou helemaal van botsingen en het leven in het algemeen enzo. Mevrouwtje. “Lukt het allemaal” vraagt mijn collega. Hij legt zijn autosleutel op het tafeltje vol papieren. “Ja hoor” zeg ik. “We zijn net onze verzekeringgegevens aan het invullen.” Ik kuch gemaakt. De botsingman spot de gevlochten cirkeltjes op de autosleutel. Hij kijkt naar zijn blauwe Suzukietje. “Normaal rij ik ook een Audi” zegt hij zacht. Nog een keer.

Hij vult het formulier helemaal in. En schrijft op dat het zonder twijfel zijn schuld was. Ondanks de aanwijzing “beken nooit schuld.” Ik zeg maar niks. Ik heb er toch geen verstand van.

Zo’n maan

De maan is aan. Het is zo’n maan die de straat verlicht. Een maan met een lichtgouden aura. Statig in een gitzwarte lucht. Zo’n maan voor verliefde mensen. Of voor missende mensen eigenlijk ook. Waar je even voor afstapt of stil bij blijft staan. Elkaar even aankijkt en kust. Of warmte herinnert. Een dwingende maan. Waarbij iedereen ongewild ineens weet dat alles heus niet voor niets is. Zo’n maan waar je van zou willen dat de zon even niet opkwam. Omdat de nacht zo prettig licht is. En de kleine ademwolkjes zo als vanzelfsprekend verdampen in de lucht. Een geruststellend ronde, volle maan. Die bewaakt dat alles goed is. En dat wat nog niet, goed komt.

Pestkop

Zomaar een dag in groep vijf: het werd ineens duidelijk: ik hoorde niet bij hen. Vonden zij. Ik trof mijn tafeltje aan in een hoekje in plaats van in hun groepje. Vanaf toen zat ik met mijn gezicht naar de muur. Mijn schrift met rekensommen was verdwenen. Op het schoolbord stond ‘Minke is vies’. Het heeft er de hele dag gestaan. Ik snapte er niets van. Eerst durfde ik niets te zeggen. Tegen de meester niet, tegen mijn moeder niet. Gek genoeg, achteraf gezien, viel het ook niemand op. Het was stil terreur, gevaarlijk onzichtbaar. Er gingen dagen voorbij waarin de meiden uren onafgebroken naar me staarden, armen over elkaar op de boekenkast. Ze sisten ‘je stinkt’ terwijl ze langs liepen. Of gooiden een werkje op de grond. Van vrolijk onbezorgd naar ernstig verlegen in een paar week tijd. Ik had geen idee wat er gebeurde.

In horten en stoten kwam het verhaal er thuis uiteindelijk uit. Mijn moeder aarzelde niet en beende vastberaden het schoolplein op naar de meester of, zoals ze het zelf noemde, ‘die lapzwans van een gast’.  Er volgde gesprek na gesprek, maar eigenlijk hielp het niet echt. Soms ging het een tijdje beter. Leek het. Dan mocht ik ineens wel weer in hun groepje zitten. Dat bleek dan alleen maar te zijn zodat ik er weer uitgezet kon worden. Toch schoof ik elke keer weer aan, want ik wilde zo graag bij ze horen. Of in ieder geval maar niet niet bij ze horen.

Heel eerlijk: ik was ook wel een beetje anders. Geen Levi’s spijkerbroeken, maar van de C & A. Kortgeknipt blond koppie en kleurrijke oversized shirts in plaats van lange vlechten met roze strikken en strakke paarse truitjes. Altijd twee verschillende kleuren sokken in nep All Stars. Geen ballet, maar circus. En dan kreeg ik ook nog eens heel laat borsten. Mijn moeder liet niet toe dat ik mezelf omkameleonde. “Jij bent fantastisch zoals je bent, jij verandert helemaal niets. Echt, Mink, jouw tijd komt wel.” En: “Je hebt je hele leven nog tijd voor borsten.”

Na twee jaar meisjesterreur, honderden tranen (altijd thuis) en een eigenwaarde van ver onder het nulpunt vond ik bondgenootjes. Ik was nu in ieder geval niet de enige die nergens bij hoorde en zo hoorden we een beetje bij elkaar. Het gaf wat lucht in de verstikkende schooldagen. Het pesten hield aan, er waren nu meer schouders die het droegen. En zo had ik zelfs vriendinnen. De laatste schooldag van groep acht viel iedereen elkaar huilend in de armen. Ik heb geen traan gelaten. Mij zou dit nooit meer gebeuren. Mijn tijd kwam nu, herhaalde ik de woorden van mijn moeder terwijl ik met opgeheven hoofd het klaslokaal verliet. Mijn toekomst tegemoet. Als vrolijk, zelfverzekerd meisje. Met vast ook borsten. En anders maar niet.

Ik had het geluk dat dit lukte. Toeval. Want ik zal me niet stoerder voordoen dan ik ben: ik kijk nog steeds weg als ik die meiden tegenkom. En dan heb ik weer dat zenuwengevoel in mijn buik. En ben ik, volwassen, zelfverzekerde vrouw zomaar even dat kleine, blonde, onzekere meisje. Er zijn verhalen duizend keer zo erg en vele jaren langer. En op mij maakte dit al een onuitwisbare indruk.