Altijd blijven lachen

Diepe hap lucht. Vasthouden. Rustig uitblazen. Niet voelen hoe warm ik het heb. Hoe zweet op mijn rug prikt. Als ik maar hard genoeg kijk naar mijn handen, trillen ze niet. Toch druk ik mis. Mijn vingers lijken ineens te groot voor te kleine nummertoetsjes. De negen wordt een acht. Er verschijnt een nul teveel. Een uitgeputte kronkel van een doodziek lijf.  “Het doet zoveel pijn” denk ik dat hij zegt. “Godverdomme” klinkt zacht uit het bed.
Eindelijk heb ik de nummertjes goed. Ik doe mijn ogen dicht. Mijn stem mag niet trillen. Geen twijfel. Niet bang. Niet alsof er iemand ieder moment dood kan gaan. Niet aan denken.  “Ik bel voor mijn vader.”  Te breekbaar.  Voorzichtig ga ik op het bed zitten. Leg mijn hand op zijn rug.  “Hij is bekend bij jullie.”  Ik noem naam en geboortedatum. Dag en maand. Het jaar weet ik niet.  “Hij is net 60 geworden.” Gelukkig doet ze niet moeilijk. “Ah ik zie het. Gaat het niet goed?” Onder mijn hand verkrampt zijn lijf. “Hij heeft pijn. Veel pijn. Daar moet nu iets voor geregeld. Hij kan niet meer slikken. Dus neemt zijn medicijnen niet meer.” Of ik weet welke medicijnen. Ik sta op. Loop naar de kast bij de computer waar witte apotheekdoosjes staan. Daarnaast een asbak met een gedoofde joint. Ik noem onuitspreekbare medicijnnamen. Zij vat het samen. “Die medicijnen zou ik vergeten. Ik stuur iemand langs voor pijnstilling.” Ik bedank. Hang op. Loop terug naar het bed. Fluister vlakbij zijn oor dat de dokter komt.

“Dank je. Zullen we even zitten?” Zijn ogen staan helder. Als in slow motion komt hij overeind en gaat staan. Zelfs voorovergebogen is hij langer dan ik. Hij leunt op een oudemannenwandelstok. Zijn grijze trui is nat van het pijnzweet. We strompelen samen naar de bank. Hij kreunt als hij gaat zitten. “Zitten we dan.” De zon glimt wat schijterig naar binnen. “Ja, pap.” Hij pakt mijn hand. Grote handen. Dikke vingers. Eelt prikt. Ik knijp. Zacht. “Er is een verpleegster. Ze komt straks weer.” Er verschijnt een hele kleine glinstering in het grijsblauw van zijn pijnogen. “Ze heeft zo’n dikke reet, geloof je nooit. Blijf tot ze er is. Moet je zien.” Voor ik het weet lach ik hardop. En harder. En hij. Tot er tranen over onze wangen dansen. “Auw, auw” kreunt hij. “Eigen schuld met je grappen.” Zo zitten we. Tot hij niet meer kan. “Ga maar slapen. De dokter komt vast zo.” Hij doet het. Ik sta naast het bed en kijk naar de man van zestig in foetushouding. Geliefd, gedanst, gedronken, geneukt, gebruikt, gevaren, gelachen. Geleefd.

Ik tril. Nog van de aanblik twee uur eerder. Drie maanden had ik hem niet gezien. Tot hij mailde: “met papa, kom je langs?” En ik kwam langs. Ik dacht om te praten. In de eerste blik wist ik van niet. “Het is goed, papa” fluisterde ik. Want zo was het.

Ze heeft pianohanden. Sierlijk en fijn. Rechts draagt ze een dunne gladde ring. Ik denk een trouwring. Links drie groene steentjes om haar middelvinger. Korte nagels met een doorzichtige lak. Geroutineerd prikt ze. Watje. Pleister. “Dit spul werkt snel.”

“Pap, ik moet gaan. Dit spul werkt snel. Je slaapt vast heerlijk. Zie je morgen.”

Twee uur later. Schemerkamer. Foetushouding, nog steeds. Een ijskoude, dode, grote hand met dikke vingers in die van mij. Ik kan niet kijken naar zijn ogen, zijn gezicht. Genadeloze dood. Dus ik kijk de kamer in. Waar de verpleegster net bukt.

Inderdaad een gigantische reet.

En ik glimlach door mijn tranen heen.

Daar ga ik

Daar liep ik. Weekendtas vol kleren in één hand, bos rozen in de ander. “Verse bloemen zijn belangrijk, Mink” had mijn moeder gezegd. “Die maken dat je thuis bent, wel schuin afsnijden.” Dikke tranen liepen over mijn wangen. De julizon ging bijna onder. Daar ging ik dan. Op kamers.

Toen ik dertien was, had ik al het plan opgevat om alleen te gaan wonen. De studentenkamertjes in mijn buurt zagen er zo gezellig uit. En je mocht doen wat je wilde. Leek me wel wat. Het plan bleek niet zo haalbaar, rekende mijn moeder mij slim voor. Dus sloot ik een compromis: zodra ik mijn diploma had, ging ik. En zo ging ik. Twee weken na de uitreiking had ik alles geregeld. Een piepklein zolderkamertje werd mijn nieuwe thuis. Een straat achter mijn moeder. Dat wel. Zogenaamd handig voor de was.

Mijn moeder nam langzaam afscheid. Ze nam me mee naar Amsterdam. We kochten dekbedovertrekken en een kurkentrekker. We gingen naar Ikea en haalden servies en glazen. Ze gaf geen laatste tips, geen waarschuwingen of levenslessen. Ik was er klaar voor. En zij zo’n beetje ook. “Loslaten, lieverd. Het moeilijkst, maar het grootste kado.” Echt verhuizen hoefde niet. Mijn bed, een tafeltje en twee stoelen. Toen was het kamertje vol.

Nog één nachtje sliep ik thuis. We dronken wijn tot laat. Ik pakte mijn laatste spullen en wandelde rondjes door het huis, zat extra lang aan de keukentafel. Zei dat ze goed op zichzelf moest passen. Zij zei dat ook. Ik ging. En ik hield me goed tot vlak om de hoek. Toen die dikke tranen. Onbedaarlijk non-stop, uren. Mijn nieuwe leven, thuis en rozen. Ik had er even niet op gerekend hoe ongelooflijk eng het voelde, die eigen benen. Het huilen stopte, natuurlijk. Het bange ook. De rozen stopten er trouwens ook vrij snel mee, want dat schuine afsnijden had ik geen zin in gehad. En dat was dat.

Dertien jaar later wandel ik weer met die tas. Weg van een huis en nu ook een huwelijk. Een beetje zoals toen. Met een levensgroot verschil. In mijn hand geen rozen, maar het warme handje van mijn dochter. Dat ik nog maar eens steviger vastpak. Van loslaten is wat het handje betreft geen sprake, kado of niet. Die dikke tranen van die eigen benen zijn er ook. Doodeng. Maar ik weet nu dat het huilen stopt. En dat bange ook. Dus koop ik mooie rozen straks. En die knip ik dan schuin af. Want voor snijden ben ik nog steeds te lui.

Duizend vlokjes

Ik rits haar groene jas dicht. Doe voorzichtig haar witte wollen muts op zodat haar vlechten niet uiteenvallen. Sjaal. Handschoenen. Haar skibroek is wat te groot waardoor ze een beetje waggelt als ze naar de fiets wandelt. Ze tilt haar beentjes hoog op en zet ze stevig neer in de centimeters verse sneeuw. Ik glibber op mijn hakken achter haar aan. Stevig vastgesnoerd in haar fietsstoeltje gaan we op weg. Naar de crèche en mama werken. Er vallen nog wat verloren vlokjes. De trappers zijn nog niet drie keer rond geweest. Ik glibber weg. Ik kan net voorkomen dat we omvallen. Er is geen sneeuw geschoven, er is niet gestrooid. Misschien als ik de straat uit ben. Ik wandel met de fiets aan mijn hand. Het gaat harder sneeuwen. Emily zegt dat ze het koud krijgt. Ik heb het zelf ook koud.

“We kunnen zo wel fietsen, vast.” We zijn samen stil. Ik had geen topochtend. Drie dagen ziek geweest en zorgen die zich opstapelden terwijl ik koortsig naar het plafond lag te staren. Ondanks de allesverzengende hoofdpijn toch maar besloten te gaan werken. Gedachten verzetten. Het plafond vloog me aan. Stap, stap, stap. Zelfs lopend glibberen we steeds weg. “Ik wil naar binnen, mama.” Ze huilt steeds harder. Ik wil ook wel naar binnen. Voor ik het weet, huil ik mee.

Eigenlijk heb ik het nooit. Het gevoel dat het leven een hele dikke middelvinger naar me op steekt. Wat er ook gebeurde. Wie er ook dood ging, bijvoorbeeld. Gek genoeg nu wel. Recht in mijn gezicht word ik uitgelachen. Alsof het niet genoeg was. Alsof het nooit genoeg is. En dan: “Godverdomme!!!” En niet binnensmonds. Niet zachtjes. Zo hard als ik kan. Veel te hard. Niet bepaald pedagogisch verantwoord. Niet bepaald chique. Helemaal niet omdat ik vlak voor een kerk blijk te staan. Heb ik weer. Ik sta stil en denk dat ik het opgeef. Emily kijkt me geschrokken aan.

Ik kijk omhoog naar de vlokkende lucht. Van boven heb ik na deze actie niet heel veel meer te verwachten, ben ik bang. Als God al bestaat, ben ik nu voorgoed van het lijstje potentieeltjes geschrapt. En het kan me niet eens schelen. Karma, erfenis uit een vorig leven, een zieke vloek, domme pech. Whatever. Ik vind gewoon dat ik mijn portie wel heb gehad. Kutsneeuw. Ik heb mijn best gedaan. Niet bij de pakken neer, niet opgeven, niet boos zijn, niets oneerlijk vinden, achter de wolken. Van dat. Alles heeft een reden. In alles schuilt een les. Blabla. Ik ben er klaar mee. Laat maar zitten. Ik blijf hier staan en sneeuw wel in.

Twee minuten, denk ik. Het duurde twee minuten. Dat ik opgaf. Er was niemand op straat. Het was stil. Het waren Emily en ik en duizend vlokjes. Twee hele minuten.

Ik zie hoe traantjes vormen in de prachtige blauwe ogen van mijn Emily. Hoe ze voorzichtig biggelen over haar rode wangetjes. Ik haal diep adem. Zuig de sneeuwkou zo diep mogelijk naar binnen. “Mama, waarom ben jij boos?” Ik pak haar hand. “Nou. Mama vindt de sneeuw even heel stom.” Ze snikt. “Maar dat ik zo vloekte, dat sloeg nergens op Em. En dat was ook niet leuk van mama. Sorry.” Ik kus haar voorhoofdje.

“Zeg. Ken jij ook een liedje over sneeuw?” Ze schudt haar hoofd van niet. “Dan is het denk ik tijd dat we er één verzinnen.” En zo lopen we. En zingen we. En lachen we om stomme sneeuwrefreintjes. De kou voelt minder koud en de weg lijkt minder glad. Het leven lacht toe in plaats van uit. Ik zag het even verkeerd. Kan gebeuren.

Alle dagen tellen

Wind tegen. Het rukt lokken haar uit mijn zorgvuldig samengestelde Grace Kelly rol. Het waait de tranen uit mijn ogen. Ik trap harder. Langs het water. Langs het grasveld waar vaak schapen staan in de zomer. Langs Emily’s creche. Bij het kruispunt sprint ik voor een auto langs. Hij toetert, ik zwaai. Ik kan daar altijd kiezen tussen het fietspad langs het water en de hobbelige klinkerweg langs een bedrijventerrein. Meestal kies ik de hobbelige weg. Nu kies ik het fietspad. Ik hoop op meer wind. Laat maar komen. Waai me maar.

Het is 30 december. Ik fiets uit de stad terug naar huis. Terug van eindejaarsgesprekken met een vriendin. Dat we een bizar 2012 laten voor wat het is en 2013 ons jaar wordt. Ik ben buiten adem van de wind. Stop met trappen. Ik slalom, net als vroeger, tussen de witte streepjes van het fietspad door. De wind wint. Zo lang mogelijk niet trappen, even helemaal niets doen. Kijken hoe lang dat lukt. Als je niets doet, val je om. Dat geldt bij fietsen. Ik dacht altijd dat het ook voor leven gold. Niets doen is stilstaan is omvallen. Op die gedachte kwam ik 2012 door: doen. Alles doen. Meer doen. Harder werken. Niet stilstaan, niet omvallen. Vasthouden.

Precies in het midden van het fietspad stap ik af zodat ik niet omval. Bijna middernacht, de lucht gitzwart en het gaat zachtjes regenen. Ik doe mijn ogen dicht.

Ik heb me vergist. Stilstaan is heerlijk.

 

 

2012: waarin mijn thuis een huis werd. Waarin mijn geschiedenis nieuwe toekomst ontmoette. Waarin ik dingen deed die ik doodeng vond. Waarin ik hard werkte, met succes. Het jaar waarin schrijven echt mijn hart vond. Ik voor het eerst hardop een droom uitsprak (en er een klein beetje bij bloosde). Een jaar van mooie ontmoetingen en bijzondere gesprekken. Een jaar met strijd en tranen, gelukkig ook van geluk. Het jaar waarin ik besefte dat missen niet overgaat, maar erger wordt. En ik niet bang hoef te zijn. Waarin mijn dochter soms harder wijsneusde dan dat ik hebben kon, grappiger was dan dat ik kon vermoeden en harder bleek te kunnen lachen dan dat ik voor mogelijk hield. Maar vooral het jaar waarin ze me elke dag liet zien hoe lief het leven is. En dat alle dagen tellen.

Want alle dagen tellen.

Zo’n maan

De maan is aan. Het is zo’n maan die de straat verlicht. Een maan met een lichtgouden aura. Statig in een gitzwarte lucht. Zo’n maan voor verliefde mensen. Of voor missende mensen eigenlijk ook. Waar je even voor afstapt of stil bij blijft staan. Elkaar even aankijkt en kust. Of warmte herinnert. Een dwingende maan. Waarbij iedereen ongewild ineens weet dat alles heus niet voor niets is. Zo’n maan waar je van zou willen dat de zon even niet opkwam. Omdat de nacht zo prettig licht is. En de kleine ademwolkjes zo als vanzelfsprekend verdampen in de lucht. Een geruststellend ronde, volle maan. Die bewaakt dat alles goed is. En dat wat nog niet, goed komt.

Even heel iets anders

Morgen is mijn moeder jarig.

Het gekke met verjaardagen, vind ik altijd, is dat je er zelf zo weinig aan hebt. Vooral gedoe: boodschappen, mensen uitnodigen, straks komt er niemand of heb ik juist te weinig wijn en worstjes. En dan zo’n avond zelf: als ome Henk nou maar niet met buurman Dolf gaat kletsen want hij stemt links en hij heel rechts. Laat tante Dora nou alsjeblieft niet zoveel drinken als de vorige keer toen ze voor de deur vol op haar gezicht op de stoeprand belandde en we een ambulance moesten bellen terwijl we haar tanden uit het mos opraapten en hoe reageer ik godsnaam op het cadeau van vriendin Esther die vast weer aankomt met één of ander Kama Sutra boek alleen om blozen uit te lokken nog van die ene keer dat ze van ons een eetbaar slipje kreeg op haar Christelijke vrijgezellenfeestje. Wisten wij veel.

Toen ik klein was, kreeg ik vrij weinig mee van dit soort verjaardagsdynamiek. Hoogtepunt voor mij en mijn zusje (en incidenteel aangehaakte buurkindjes) was altijd ‘Het Optreden’. We legden zonder gene het verjaarsgedruis stil om een uit den treuren gerepeteerd toneelstuk op te voeren. Of dansje. Inclusief verkleedkleren en schmink. Mijn moeder liet dit altijd rustig begaan. Een paar minuten. Dan kwam er luid applaus en gejoel (vaak al voor het echt afgelopen was, trouwens). Wij voelden altijd nog wel voor een tweede bedrijf, maar die kwam er zelden. Want het was een verjaarspartijtje, geen revue. Aldus mijn moeder.

Toen ik ouder was, liet ik de optredens achterwege. Hielp ik met de boodschappen en dronk een wijntje mee. Suste ik ruzies tussen ooms en buurmannen, belde ik op tijd een taxi voor tante Dora en liet iedereen glunderend het Kama Sutra geschenk van Esther zien. Dat laatste was misschien inderdaad niet zo netjes.

Morgen is mijn moeder jarig. Zou ze dat in ieder geval zijn. Maar in plaats van een optreden in oude trouwjurk met klamboe als sluier, speel ik de scene van de dankbare dochter. Ik hoef er niet heel erg mijn best voor te doen. Er is genoeg om dankbaar voor te zijn. Immers. Maar de stilte van een verjaardag die niet gevierd kan worden, is redelijk hard. Toch proost ik maar. Op zesenvijftig jaar prachtig leven, zoals ze het zelf zei. Op heel veel optredens van mijn dochter in mijn oude trouwjurk op heel veel van mijn verjaardagen. Op heel veel slechte cadeaus van wraakzuchtige vriendinnen. En sta ik zo min mogelijk stil bij het feit dat ik bijna dertig word. En dat dertig wel heel dicht bij 56 ligt. Namelijk over de helft.

Niet om heel dramatisch te doen, maar zesenvijftig verjaardagen vind ik gewoon wat aan de krappe kant. Daar hadden er prima wat bij gemogen. Maar goed, als je er dan maar zesenvijftig hele goede hebt gehad. En volgens mij is dat zo. Aan de optredens heeft het in ieder geval niet gelegen.

Een sterfdag aan zee

‘Kijk Emily, daar achter die hoge heuvel is de zee.’ ‘Jaaaa! Zeeeee! Kom, mama!’ Hand in hand beklimmen we het trappetje naar de top van de dijk. Het is warm. Grote witte wolken drijven statig in de blauwe lucht, maar laten de zon met rust. Bij iedere trede roept Emily ‘zee zien’. Ik doe mee.

Bovenop de dijk houden we elkaars handen stevig vast en kijken in stilte uit over kilometers eb. Geen zee. Alleen een boel bodemmodder.

‘Zee nou?’ vraagt Emily. Ze kijkt naar me op door haar rood-wit gestipte zonnebril, trekt haar schoudertjes vragend op en wacht op
antwoord. Tja. Ik ben zelf ook wat verbaasd. Hier had ik geen rekening mee gehouden. ‘Kijk, koeis!’ De teleurstelling is van korte duur en nog steeds hand in hand wandelen we naar een klein weitje.

Na een korte ontmoeting met ‘vijf koeis’ en twee ‘paatjes’, zitten we op een betonnen piertje. Emily op mijn schoot, pop Lisa op haar schoot. Er ontsnappen tranen. Bij mij.

‘Mama drietig?’ ‘Ja. Mama beetje verdrietig.’ ‘O.’

‘Ik zal het uitleggen’ begin ik. Dit wordt wat improviseren. Ik broed al een tijdje op een charmant, lief, kindgeschikt verhaal over waar de dode mensen blijven. Met weinig succes. Ik kijk naar boven. ‘Weet je wie er in de wolken woont’ vraag ik. Emily kijkt ook naar boven. ‘Oma woont in de wolken.’ Het is bijna alsof ik haar kan zien zitten. ‘Oma woont in de wolken en ’s avonds doet ze daar het licht uit. Dan wordt het overal donker. Daarna doet ze de maan aan. En daarna één voor één alle sterretjes.’ Ik ben even stil. Emily ook.

‘Nou. Oma heeft het prima daar. Maar mama vond het ook heel fijn toen ze nog gewoon hier beneden woonde. Daarom is mama vandaag een beetje verdrietig.’

‘O.’ Ze tuurt in de verte. We zijn weer stil.

Dan kruipt Emily van mijn schoot.  Pop Lisa wordt zorgvuldig met uitzicht op de modder neergezet. Ze staat op, loopt een paar meter terug en gaat op haar buik liggen. ‘Emily even poepen hoor.’

Mijn dochter gaat even over tot de orde van de dag. Het wisselt tranen in voor een uitgelaten lach. Bij mij. En daar boven in de wolken waarschijnlijk ook.

Wat de mensen zeggen

20120825-175424.jpg

Mensen zeggen dan dat “het een plekje moet krijgen”. Dat “het wel slijt”. Nieuws: het slijt niet en er is geen plekje voor.

Ik durf best te zeggen dat ik dat hele doodgeweld ernstig heb onderschat. Iedereen gaat immers dood. Alle ouders gaan dus ook dood. Er gaan iedere dag mensen dood. Planten gaan aan de lopende band dood (bij mij althans). Dood is de normaalste zaak van de wereld.
Dus niet piepen. Genieten. Straks ben je zelf dood.

Nog meer nieuws: die strategie werkt niet.

Want dat doodgeweld sloeg een gat in mijn hart. Het stal mijn veiligheid. Rekende af met mijn idee dat alles altijd ergens goed voor is. Maakte dat ik alle vertrouwen in alles verloor.
Het nam niet alleen twee prachtige mensen weg. Maar ook hun geschiedenis, verhalen en herinneringen. En daarmee die van mij.

Dus ik doe aan piepen tegenwoordig. En geef prima toe dat het doodgeweld, het missen, het wees zijn en het verliezen een drama is van ongekende omvang.
Nieuws: dat werkt veel beter. Zo kom ik er wel.

Het is dan ook niet zozeer ‘het’ dat ‘een plekje’ moet krijgen, volgens mij. (Ik ben uberhaupt wel benieuwd hoe dat zou werken. Dat je op een ochtend wakker wordt en denkt ‘goh, eindelijk, plekje gevonden. Dan kunnen we nu stoppen met janken.’)

Nee. Ik. Ik moet een plekje krijgen. In dit nieuwe verhaal. En dat lukt me ineens veel beter nu ik gewoon maar even toegeef dat het onnoemelijk kut is. En dat dat prima is.

Of het uiteindelijk slijt, dat weet ik niet. Ik denk van niet. Maar ik hou jullie op de hoogte.

Stracciatella-afscheid

‘Sommige mensen laten brieven achter. Een vrouw uit mijn therapiegroepje maakt zelfs een heel boekje voor haar kinderen.’ Er lekt stracciatella ijs van mijn hoorntje, via mijn hand op mijn rok. Het is nog warm. Een typische Italiaanse zomeravond. Op het terras van het hotel zitten we tussen leden van een Duitse motorclub. Ze lachen en proosten luidruchtig met grote glazen bier. Het is onze laatste vakantie. Het is vooral mijn moeders laatste vakantie. Een kankervakantie.
Ik pak een servetje en dep de ijsvlek weg. Dan lik ik het ijs van mijn hand. Eigenlijk hoef ik niet meer.

‘Ik doe dat niet’ vervolgt mijn moeder. Ik zie haar tranen wegslikken. Ik zie mijn zusje huilen. Op mijn rok druppen zwarte mascaratranen naast de stracciatellavlek. ‘Ik geloof dat ik jullie genoeg heb mee gegeven om een leven mee door te kunnen.’

We zijn stil. Ik vind het niet waar. Ik weet nog lang niet genoeg wil ik zeggen. Ik heb nog zoveel vragen. Over een paar maanden word ik zelf moeder. Ik weet helemaal niks. Ik kan dit niet. Nu nog niet. Maar ik ben stil.

Onder de Italiaanse zomeravondzon, tussen Duitsers en bier, met een lekkend ijsje in haar magere hand, neemt mijn moeder afscheid. Ik dwing mijn paniek weg. Soms is loslaten het mooiste kado dat je iemand kan geven, zei mijn moeder ontelbare keren in mijn leven. Ik herhaal die woorden zwijgend.

‘Ik heb zo van jullie genoten’ zegt ze tenslotte. De zon gaat bijna onder in het meer. De ijsjes zijn op. We pakken elkaars hand. Stracciatella plakt ze stevig aan elkaar. De tijd is ook op. Dat weten we met haar laatste zin ineens zeker. ‘Wij ook van jou.’ En dan neem ik me voor om los te laten. Zo goed als ik kan. En om nooit meer naar Italië te gaan. Alleen dat laatste is tot nu toe echt goed gelukt.

Bedankt voor alles

Vogels fluiten om het hardst. De tuinschuifdeuren staan open. Kindergegiechel vliegt binnen. Peutergeruzie. Zomergeuren, barbecuewalm. En het ronken van de lijkkoeling.

Naast mijn dode moeder. Voor het laatst met haar alleen. Ik zit op een hard rood stoeltje. Met mijn ogen dicht. Ik vouw mijn handen onder mijn bovenbenen. Mijn moeder is doder dan dood. Ze ligt hier al een paar dagen. Haar grootste angst was belanden in een uitvaartkoelcel. Maar het is zomer. De koeling redt het niet meer. Met de minuut wordt mijn prachtige mama doder.

Om de geur te verbloemen spray ik om het uur Chanel no. 5. Het helpt maar een beetje. Daar zit ik. Te negeren hoe dood vermengd met Chanel ruikt. Ik vind het eng. Het is doodst. Voorzichtig spiek ik door mijn wimpers.  Ik zie slappe lokken rode krul op het gele kussen. Haar handen rusten op haar buik. Ze draagt een lange jurk met honderden horizontale streepjes in blauw, rood, geel en groen. Haar gezicht heeft niets van de warmte die het had. Ik dwing mezelf te kijken. Het kan alleen nog maar nu. Ik zou willen dat mijn dochter keek. En niet bang was.

Heel plotseling open ik mijn ogen wagenwijd. Ik kijk. Ze is hier allang niet meer.

Dan landt er een grote zwarte bromvlieg op haar borst. Naar binnen gevlogen door de tuinschuifdeuren. Ik spring op en zwaai wild met mijn armen. Hij verroert zich niet. ‘Weg, weg’ gil ik hard. Vliegen en lijken gaan niet goed samen. Daar hebben ze nog voor gewaarschuwd. ‘Weeeeeeeeeg!’ Op mijn aller hardst.

De vlieg vliegt op. Ik zak terug op mijn stoel. ‘Sorry’ fluister ik onhoorbaar. Ik vond mijn paniek wat gênant. Met terugwerkende kracht.

De adrenaline maakt dat ik zonder te knipperen kijk naar het doodste gezicht. Ik zoek naar woorden voor dit afscheidsmoment. Dit is de laatste keer dat ik haar zie.

‘Bedankt voor alles’ fluister ik. Jezus, denk ik. ‘Bedankt voor alles?’  Dat is verdomme iets dat je zegt na een weekendje logeren bij vrienden. Niet na een leven. Ik meen het wel, trouwens. Ik zoek verder. Maar mijn moeder en ik, die nooit verlegen zaten om woorden, zijn uitgepraat. Alles is gezegd. Voor altijd.

‘Bedankt voor mij. En voor jou. En voor de rest’ probeer ik nog. Ik vind het er niet echt beter op worden, mijn tekst. Wat een gelul. ‘Dit is de laatste keer dat ik je zie. Het is goed zo mammie.’ Opgeven zit niet zo in mijn, onze aard. Het blijft gelul.

De kwetsbaarheid van de dood is niet te beschrijven. Ik wil haar hand pakken, een kus geven op het streepje lippen. Ik wil mijn hoofd in haar schoot leggen. Ik wil dat ze mijn haar kriebelt. Ik wil de wereld bij elkaar gillen, dat vooral.

De bel verbreekt het woordenvacuüm . Voor de deur staan twee verrookte mannen. Op een karretje een witte kist. De verrookte lijkenmannen hijsen haar in de kist. Deksel.

Ik kijk hoe ze de auto ingeladen wordt. Hoe ze respectvol langzaam, zoals alleen lijkauto’s dat kunnen, de straat wordt uitgereden. ‘Dank je mam. Ik hou van je.’ Ik fluister het zacht. Het klinkt al iets beter dan de tekst van net.  ‘Ik hou van je’ zeg ik wat harder. En daarmee ben ik uitgepraat.

1 traan per keer

Ik rouw met 1 traan per keer. En dat vind ik meer dan voldoende. Gierig zit niet zo in mijn aard, maar op de tranen ben ik heel zuinig. Ik moet nog een heel leven namelijk. Voor je het weet zijn ze op.

Dus zo af en toe ontsnapt er één. Wel vaak een hele dikke. Over mijn wang naar mijn hals. En soms verder naar beneden. Af en toe stort ‘ie van mijn kaaklijn op mijn borst. En laat dan een klein vlekje achter op mijn kleren. Het droogt weer op. Tranen verdampen vanzelf.

Ik kan me niet herinneren dat ik huilde. Vlak na. Wel de hardste vloek die men ooit hoorde. Een hartvloek. Van onmacht. Van ongeloof. Van boos. Het is nog geen seconde stil geweest. Daarna.

Ik rouw met 1 traan per keer. En ik blijf een beetje zuinig. Er is geen groter verlies dan dat je tranen opraken. Dus is 1 meer dan voldoende. Ik moet er nog een heel lang leven mee. En voor je het weet zijn ze op.

Gaat een vrouw naar de bioscoop…

Amper drie maanden nadat mijn moeder aan kanker overleed, zag ik ‘Komt een vrouw bij de dokter’ in de bioscoop. Bij het lezen van het boek
een paar jaar eerder had ik onbedaarlijk moeten huilen. Ik was op alles voorbereid.

Terwijl om mij heen het geilige gezucht om Barry Atsma’s blote lijf langzaam plaats maakte voor ingehouden gesnotter, gebeurde er bij mij helemaal niets. Ik leek de enige die nog fanatiek popcorn zat weg te kauwen toen Carice van Houten haar laatste adem uitblies. Zelfs mijn man hield het niet droog. Maar dat kwam misschien ook wel door Carice.

Toen we naar buiten liepen en ik blij was dat ik niet zo’n huilhoofd had als mijn vrouwelijke bioscoopcollega’s, vroeg mijn man wat ik er van vond. ‘Nou weet je, ik vind het een beetje belachelijk. Eigenlijk ben ik gewoon pissig.’ Ik gooide drie munten van 2 euro in de parkeerautomaat die er allemaal doorheen vielen. Ik bukte, haalde ze uit het geldteruggeefbakje en probeerde het opnieuw. ‘Ja, het is wel echt een lul, die hoofdpersoon.’ ‘Nee dat bedoel ik niet. Dat vind ik ook niet, eigenlijk.’ De muntjes bleven maar door de automaat heen vallen. ‘Ik ben pissig om hoe ze dood ging’. Het inwerpen van de muntjes begon een wat agressieve lading te krijgen. Mijn man besloot in te grijpen met een creditcard.

‘Wat bedoel je, hoe ze dood ging?’ ‘Ik vond het gewoon niet realistisch. Heel irritant. Mensen gaan niet zo dood. Heb jij sleutels, ik kan de mijne niet vinden.’ Mijn man opende de autodeur en hield deze voor me open. ‘Ik snap wel dat het moet voor de film ofzo. Laten zien hoe het echt gaat, trekt geen volle zalen. Ook niet met Barry Atsma’s bilpartij. Maar het irriteert me. Het irriteert me echt.’

Mijn moeder ging na een dag tumorkotsen en een nacht ademhappen, volledig uitgeput van pijn en ellende, vroeg in de ochtend dood. In een lelijk thuiszorgbed. In de woonkamer. Geen glossje, geen prachtig daglicht, geen heerlijk tweepersoonsbed met schone lakens. Geen grapjes ‘op het laatst’.

‘Minke, niet iedereen gaat zo dood als je moeder.’ Mijn man, die door zijn beroep wat vaker dood ziet dan ik, vertelde me dat het redelijk extreem was. Dat mensen bijvoorbeeld wel net als in de film, in een eerder stadium al voor euthanasie kiezen. En in meer rust, op een zelfgekozen moment afscheid nemen. ‘Dus met mooi daglicht en een glossje en met de mensen die je erbij wil hebben?’ ‘Ja. Bij wijze van.’

Ik weet niet of ik nog in het reine kom met de dood. De ervaringen tot nu toe zijn redelijk afschuwelijk. Misschien zou ik het van een zachtere kant moeten zien. Maar een verzoeningstournee langs vredig stervende bejaarden gaat wellicht wat ver.

‘Ik hoop dat ik een beetje leuk dood ga.’ Ik dacht even terug aan de nacht van mama’s dood en het schrille contrast met de filmscene. Ik heb gezien hoe ze werd overvallen. Pas op het allerlaatst. Haar dood kende geen genade. En mijn moeder gaf zich niet gewonnen. ‘Ik vecht me dood voor jullie’ zei ze soms. Dat heeft ze letterlijk gedaan. Dichter bij het leven ben ik in die nacht vol dood, niet geweest.

‘Jij gaat vast leuk dood. Maar nu nog even niet.’ Daar kon ik me wel in vinden. Dus iedereen die een verzoeningstourneebezoek wil brengen
aan mij als vredig stervende bejaarde, is van harte welkom.

Kerst voor beginners

Vroeger zei ik altijd dat ik ‘niet zoveel met Kerst had’. Dat was, niet zo heel verrassend, vooral tijdens mijn puberteit. Twee dagen verplicht thuis. Winkels dicht. En ik mocht mijn panty met gaten niet aan. Toen ik wat ouder werd, kreeg ik een beetje meer Kerstgevoel. Twee dagen lekker thuis: fijn! Winkels dicht: heerlijk. Beetje zeuren over de ladder in mijn dure glitterpanty onder het genot van goede wijn. Ik groeide er langzaam in.

De Kerstdagen waren bij ons overigens nooit heilig. Wie er was, was welkom. En wie geen zin had, die kwam niet. Wie even geen ‘thuis’ had om Kerst te vieren, schoof aan. Of niet. En dat maakte ook niet uit. Het waren warme, fijne dagen.

Toen mijn moeder eens op wintersport was tijdens Kerst, moest ik mijn eigen Kerstfeest organiseren. Dat lukte prima. Ik kocht de grootste kip die ik kon vinden en nodigde mijn vader uit voor een Kerstdiner. Het was een goede avond. Als kerstcadeau gaf ik hem een trui. En hij mij een vijfliterfles Retsina.

Anderhalf jaar later ging die trui weer door mijn handen. Grijsblauwe wol met drie knoopjes. ‘Doe hem deze maar aan.’ De Kersttrui werd opbaartrui. Daar ging het qua Kerst al een beetje mis.

De laatste Kerst van mijn moeder was er één waar ik niet bij was. Er was een dubbele afspraak. Er zijn maar twee Kerstdagen, er waren meer ouders. Ik zei mijn moeder af. Want Kerst was bij ons niet heilig. En niemand wist van de laatste Kerst.

Daar ging het qua Kerst echt goed mis.

Vandaag is het Tweede Kerstdag 2011 en durf ik best te zeggen: ik heb heel erg veel met Kerst. Ik weet alleen niet zo goed hoe het moet. Er staat een Kerstboom. Er zijn Kerstliedjes. Er was een Kerstdiner, zelfs een glitterpanty. Maar daarmee is het nog geen Kerst.

Het voelt alsof ik overnieuw moet beginnen en Kerst opnieuw moet uitvinden. Dat is me dit jaar niet echt goed gelukt. Ik liep in mijn joggingbroek mijn ouders te missen. Niet echt heel gezellig.

Een cursus ‘Kerst voor beginners’ lijkt me dus wel op zijn plaats. Ik heb nog een paar jaar om te zorgen dat Emily haar eigen warme, fijne Kerstgeschiedenis heeft. En vanuit de grond van haar hart kan zeggen dat ze ‘er niet zoveel mee heeft’. Omdat ze uit wil met vriendinnen. En omdat ze haar panty met gaten niet aan mag. (De winkels zijn dan waarschijnlijk gewoon wel open.)

Ik zou dan trouwens zeggen dat ze wel heel veel heeft met Kerst. En dat ze daar nog wel achterkomt. Of niet. En dat dat ook goed is.

Ik mis je miljoen

Ze is zo mooi, mama. Ze was direct al betoverend. En iedere dag wordt ze een beetje mooier. Haar lach, mam. Haar lach is zo fantastisch. Alles wordt licht als ze lacht. Ze heeft er ook veel verschillende van, van die lachjes. Zo’n gesmoorde slappe lach als ik haar kietel terwijl ze haar gezicht in de bank begraaft. En een verwonderde glimlach voor als ze iets nieuws heeft ontdekt. Een triomfantelijk lachje voor als iets gelukt is (een goed gemikt kusje bijvoorbeeld). Een ultrablije lach voor als ik haar kom ophalen van de creche. En nog ontelbaar veel meer.

Haar ogen, mama. Zo blauw. Ze kijken overal doorheen. Haar haartjes zijn spierblond en staan altijd piekerig op haar hoofd. Ik weet niet zo goed of ik met haar naar de kapper moet. Dat is nou typisch iets waar jij het antwoord op zou weten.

Ze is ongelofelijk vrolijk. Ik was bang dat ze teveel verdriet had meegemaakt, zo in mijn buik terwijl je stierf. Maar ze is licht en sprankelend. Zoals dat hoort. Ze trekt gekke bekken en maakt de hele dag grapjes.

Ze loopt niet, ze gaat rennend door het leven. Alleen voor Belangrijke Zaken houdt ze in. Zoals een bal, een eendje (gwakgwak) of een winkelcentrumoma.

Ze is dol op olijfjes. En rozijntjes. En Nibb-Its. Ze eet eigenlijk alles wel. Maar als ze geen zin heeft, spuugt ze het met veel nadruk uit. Waarschijnlijk vooral omdat dat niet mag. Want het is een ondeugd, mam. Ze kan oorverdovend gillen. Van plezier, woede of omdat ik net heb gezegd dat ze niet zo moet gillen. Ze heeft heel veel karakter voor nog geen meter groot.

Je zou zo van haar genieten. Ze is wonderschoon gelukt. Ik had wel rekening gehouden met eventueel misschien een ‘leuk kind’, maar dit meisje is een hartensteler. En een showsteler ook.

Jij wist dat al. Je zei het me. Dat het goed zou komen, dat ze gezond geboren zou worden, dat ik moest vertrouwen. En dat het een overval zou zijn. Een wonderlijk en huiveringwekkend avontuur.

‘Je kinderen zijn je kinderen niet.’ Dat was jouw credo, eerlijk gestolen van Khalil Gibran. Ik steel het bij deze weer van jou. Emily is een Eigenmeisje. En een eigenwijsje, maar dat verbaast je denk ik niet.

Lieve mama. Ik denk niet dat ze je mist en dat is ook maar beter. We kussen elke dag je foto en wensen je iedere avond een goede nacht. Ik slik dan steeds wat tranen weg, want ik mis je voor twee. Ik mis je miljoen.

Twee jaar geleden, precies deze nacht. Voor altijd mijn moeder. (En kom eens buurten als dat lukt. Ik kan wel wat tips gebruiken.)

Oorlog

Of het nou Oud en Nieuw of Gronings Ontzet was, weet ik niet meer precies. Ik weet nog wel dat ik diep sliep en wakker schrok van een heleboel lawaai. De echte knallen van pijlen, duizendklappers en rotjes waren een eigen droomleven gaan leiden.
In mijn rode hoogslaper, die eigenlijk net iets te hoog was (of het plafond iets te laag, het is maar net hoe je het bekijkt) begroef ik me diep onder mijn geel- wit gestreepte dekbed. ‘Mama, mama, het is oorlog.’ riep ik zo hard en zo vaak als ik kon.

Mijn moeder stond direct naast mijn bed. Ze was wat te klein (of het bed wat te hoog) om bij me te kunnen. Ze wurmde haar handen door de rode spijlen, en zocht onder mijn dekbed naar die van mij. Ik had helemaal niet door dat ze er was. Haar goedbedoelde ‘stil maar liefie, het is maar vuurwerk’ kwam met geen mogelijkheid over mijn hysterische gegil heen.

Uiteindelijk vond ze mijn handen. Ik stak mijn hoofd onder het dekbed vandaan. Met betraande ogen en snotterige wangen keek ik mijn moeder aan. Ik kroop naar het trappetje en brak een wereldrecord hoogslapertrappetjesklauteren. Ik klemde mij armen om haar middel en liet niet meer los. Ze tilde me op, deed mijn warrige haar achter mijn oor en fluisterde zacht dat het echt, echt dus alleen maar vuurwerk was en nog best mooi ook en dat we wel even gingen kijken.

Samen stonden we voor het raam. Het was inderdaad vuurwerk.

Dat. Dat je moeder naar je handen zoekt als je bang bent en haar niet ziet of hoort. Dat ze precies de juiste dingen zegt. En exact genoeg kusjes geeft, niet teveel en zeker niet te weinig. Hoe fijn het is om, ook als je al groot bent, je hoofd op je moeders schoot te leggen en zij dan over je hoofd aait. Dat je nooit veiliger kan zijn dan als zij er is. Dat zou je bijna vergeten.

Ik mocht dan weer geen cola, daar voor het raam. Ook niet voor de schrik. Maar de glitterende lucht en de kusjes van mijn mama maakten alles goed.

 

 

Ik weet niet meer of het Gronings Ontzet was, of Oud en Nieuw dat aanleiding gaf voor het vuurwerk. Ik weet nog wel dat ik in diepe slaap was en wakker schrok van wat ik in een paar seconden als geweerschoten identificeerde. De echte knallen van pijlen, duizendklappers en rotjes waren een eigen droomleven gaan leiden.

In mijn rode hoogslaper, die eigenlijk net iets te hoog was (of het plafond iets te laag, het is maar net hoe je het bekijkt) begroef ik me diep onder mijn geel- wit gestreepte dekbed. 'Mama, mama, het is oorlog.' riep ik.

Mijn moeder stond direct naast mijn bed. Ze was wat te klein (of het bed wat te hoog) om bij me te kunnen. Ze wurmde haar handen door de rode spijlen heen onder mijn dekbed om de mijne te vinden. Ik had helemaal niet door dat ze er was. Haar goedbedoelde 'stil maar liefie, het is maar vuurwerk' kwam met geen mogelijkheid over mijn hysterische gegil heen. 

Uiteindelijk vond ze mijn handen. Nu durfde ik onder de ddkens vandaan te komen en klauterde ik snel van het trappetje af. Ze pakte me vast, tilde me op en omdat ik nu iets minder hysterisch gilde, kon ze me uitleggen dat het dus maar vuurwerk was.

Ze tilde me de trap op naar boven. Samen stonden we voor het raam. Het was inderdaad vuurwerk.  

Dat. Dat je moeder naar je handen zoekt als je bang bent en haar niet ziet of hoort. Dat ze precies de juiste dingen zegt. En exact genoeg kusjes geeft, niet teveel en zeker niet te weinig. Dat je nooit veiliger kan zijn dan als zij er is. Dat zou je bijna vergeten.

Ik mocht dan weer geen cola, daar voor het raam. Ook niet voor de schrik. Maar de glitterende lucht en de handen van mijn mama maakten alles goed.

 

Contactmomentje

‘Heb je nog wel een beetje contact met je moeder?’ Verbaasd kijk ik hem aan. Ik ben even stil. ‘Eh, nee dus.’ Ik pak het kopje rooibosthee van het tafeltje links van me. Het schoteltje blijft aan het kopje plakken en klettert hard terug op het hout. Ik baal van mezelf. Dat schoteltje blijft verdomme iedere sessie aan mijn kopje plakken, maar ik vergeet het steeds.
De thee is nog te heet en ik heb eigenlijk helemaal geen zin in thee, maar ik voel me ongemakkelijk en dan heb ik liever wat te doen. Heel voorzichtig neem ik kleine slokjes en tussendoor blaas ik. Het is me veel te stil.

‘Nee dus. Hoe zie je dat eigenlijk precies voor je?’ Eigenlijk ben ik een beetje geirriteerd. Straks gaat hij nog het alfabet opnoemen of vertellen dat mijn moeder in de hoek van de kamer staat te zwaaien en wil weten wat ik van haar schoenen vind.

‘Nou. Wat ik zeg. Of je nog wel contact met je moeder hebt.’ ‘Nee. We weten dat ze dood is he?’ Ik zet het kopje thee maar weer terug. Naast het schoteltje deze keer. Demonstratief kijk ik naar buiten. Ik kan alleen door de bovenste ramen kijken. De ramen op ooghoogte zijn beplakt met mat plastic. Er schijnt een simpel zonnetje.

Ik kom hier al een tijdje. Het life-event manager zijn lukte me niet zo goed meer in mijn eentje. Dus een uurtje per twee weken zegt deze slimme, rationele en empathische therapeut tegen een pittig uurtarief een boel zinnige dingen die ik zelf niet kan bedenken. Behalve dan nu.

‘Is dit een sanity test ofzo? Dat je even checkt of ik het nog wel op een rijtje heb?’ Hij lacht. ‘Denk je wel eens: wat zou ze hier van vinden. Of: hoe zou het zijn als ze hier nu bij was?’ Hij bedoelt vast niet hier, nu. Hij bedoelt vast op andere momenten. Al had ze dit hier nu redelijk grappig gevonden, gok ik. Ze was nogal van het spirituele. En ik, zeg maar, niet. De verwarring die in dit gesprek ontstond, had ze wel kunnen waarderen.

Ik ben weer stil. Nee. Ik doe dat niet. Zo min mogelijk. ‘En dat heeft zin omdat? Ze is er namelijk niet. En ze vindt niet zoveel momenteel.’ Auw. Ik snap in één keer wat hij bedoelt. Ik herinner haar niet. Ik denk niet aan haar. En elke keer als het per ongeluk wel dreigt te gebeuren, denk ik snel aan iets anders. Want te pijnlijk. Want niet handig. Want slechte timing. Want ze zegt toch niets terug.

Een aantal maanden later. Ik zit in de auto. Een kwartier daarvoor werd me verteld dat ik na bloed, zweet en tranen eindelijk was afgestudeerd. Daar ga ik dan. Wat als ik haar nu kon bellen? Hoe zou ze reageren? Ze zou me de avond ervoor hebben gebeld en gezegd hebben dat het echt wel goed kwam. En me ’s ochtends hebben gesmst met succes en liefs. Ze zou haar mobiel niet uit het oog verliezen. Tegen de vriendin met wie ze had afgesproken zou ze zeggen dat ze ieder moment gebeld kon worden omdat haar dochter was afgestudeerd. Ik denk aan haar warme stem. Aan een enthousiast gejoel aan de andere kant van de lijn. Aan een trots ‘Fantastisch, Mink. Lieverd, wat goed van je!’

Als ik knipper, vallen er tranen op mijn schoot. Wat had ik haar graag gebeld. Maar tot ik mijn hotline met boven op orde heb, is dit second best. Want heel even heerlijk dichtbij, die mama van mij. Met ongetwijfeld prachtige schoenen aan.

Nietmoederdag

De tweede zondag van mei: moederdag. Ik zal het direct maar eerlijk bekennen: ik heb er niets mee. Ongetwijfeld heb ik vroeger allerlei knutseltjes gefröbeld voor mijn moeder. En ik kan me ook nog half mislukte ontbijt-op bed-pogingen herinneren (of we dat nooit meer wilden doen, een ei slechts 2 minuten koken). Maar om nou te zeggen dat ik fanatiek moederdagvierder was: nee. Om heel eerlijk te zijn: ik haat het een beetje.

Dat komt vooral door een periode waarin ik heel graag moeder wilde zijn, maar het niet was. En misschien -zo leek het toen- ook wel niet zou worden. En dan is een speciale dag waarop iedereen moeders viert een beetje confronterend. Speciale aanbiedingen voor allerhande mama’s. Dat koopt nogal kut met een hele lege buik.

In die tijd schreef ik veel op een forum met ‘lotgenoten’ (ik haat dat woord). Ik en mijn moederwannabe vriendinnen hadden allemaal dezelfde aversie tegen deze feestelijkheden. Met een gezonde dosis zelfspot bakten we er gelukkig fijne grappen over. En hoopvol spraken we uit dat als we dan straks allemaal moeder waren, moederdag toch eindelijk misschien wel een feestje zou zijn.

Mijn eerste moederdag als moeder was mijn eerste moederdag zonder moeder. Het was geen feestje. Ondanks een Prosecco ontbijt en een blije baby met moederdagmuts (mijn man neemt moederdag wel heel serieus), was het zelfs verre van een feestje. Gezien de inspanningen van mijn man en de fles Prosecco die niet op bed bezorgd werd, vond ik het niet fair om me onder de dekens te verstoppen. Maar dat had ik het allerliefste gedaan. Eigenlijk gek, want mijn moeder en ik deden nooit echt wat op moederdag. En toch. Maar toch.

Daarom haat ik moederdag een beetje. Het is niet dat ik niet vind dat moeders gevierd mogen worden. Vier alsjeblieft je moeder. Niet alleen op moederdag, maar ook gewoon op zomaar een dag. Koop een bos bloemen, een bonbonnetje, een fles goede wijn. Organiseer een ontbijt op bed. Koop haar favoriete CD. Geef haar een dikke kus. En denk op moederdag heel eventjes aan de nietmoeders en de geenmoeders die niets liever zouden willen dan een flubber-ei op bed (brengen).

Pink shoes

Het is juni 2009. Mijn moeder en ik lopen door de stad. Ik met een minibaby van amper 10 centimeter in mijn buik. Zij met een tumor van evenzoveel centimeters in haar buik. Het is mooi weer, we zijn onderweg naar een schoenenzaak. Mijn moeder wil me graag een paar schoenen kado doen. Ze weet precies welke en ook precies waar ze te koop zijn.

In de betreffende winkel zijn de schoenen er niet meer. Het maakt niet uit, want mijn moeders oog valt op een paar knalroze pumps met hoge hak. ´Hey Mink, zijn deze niets voor jou?’ Ik moet even slikken. Mijn schoenencollectie kent niet van deze opvallende exemplaren. Al helemaal niet met een hak van dit kaliber. Gaaf zijn ze wel.

Ik pas de schoenen aan. Ze passen perfect, maar ik voel direct dat ik niet gewend ben aan zoveel centimeter hak. ‘Nou mam, ik weet niet hoor, ik denk niet dat ik deze echt vaak aan doe, ik kan niet zo goed lopen op zulke hoge hakken denk ik.’ Mijn moeder heeft hier geen boodschap aan. ‘Deze schoenen zijn niet gemaakt om op te lopen, deze schoenen zijn gemaakt om te hébben. Al heb je ze maar één keer per jaar aan.’ De verkoper knikt instemmend.

Ook al lijk ik qua karakter erg op mijn moeder, het is duidelijk dat ik de voorliefde voor schoenen niet echt heb meegekregen. Mijn moeder stond echt bekend om haar schoenencollectie. Het waren er veel en ze waren opvallend. Vaak hoorde er een bijpassende tas bij. En altijd hadden ze een hak.
Het zal niemand verbazen dat het eerste kadootje dat mijn moeder me gaf toen ze hoorde dat ik zwanger was, een paar schoentjes was. Zonder hak, met bijpassend mutsje (want aan een tas heeft de baby nog niet zoveel).

Twee maanden nadat ik de schoenen kreeg, draag ik ze op haar crematie. Eigenlijk lopen ze helemaal zo gek nog niet. Twee weken later koop ik er een tas bij in dezelfde kleur. En neem ik mezelf voor om niet meer op schoenen te bezuinigen. En ook niet op die van mijn dochter.

Geschreven op 23 april 2010

Pakketje mooie momenten

‘Ik verzamel geen geld, ik verzamel mooie momenten’ zei Herman Brood ooit eens. Mijn vader leefde dat strikt na.

Lang voordat mijn vader mijn vader werd, was hij roadie bij Herman Brood. Ik vermoed zomaar een hele slechte. Op tijd en aanwezig waren niet echt mijn vaders sterke punten. Wat dat betreft had hij aan Herman waarschijnlijk wel een goeie. Baas boven baas.

Toch moet het samenwerkingsverband voor een boel mooie momenten hebben gezorgd. En ook toen de carrière als roadie werd omgeruild voor een carrière als barman slash voetbaltrainer slash zeeman slash manusjevanechtalles: mijn vader zorgde altijd voor epische momenten.

Een vriend van hem vertelde eens over de keer dat mijn vader ter promotie van een concert posters zou gaan plakken door heel Groningen. Na een week was er in heel de stad nog geen poster te zien. Hoe dat dan kwam en of hij dat wel even wilde regelen. Ja hoor, kwam goed. De volgende dag, bij het openen van de voordeur, was de hele portiek behangen met posters. Het bushokje tegenover de portiek ook. En verder nergens.

In mijn rijtje mooie momenten van mijn vader staat zijn laatste verjaardag met stip bovenaan. Aan het eind van de middag haalden ik en mijn twee zusjes hem op. We hadden kerstmutsen (het was wel december), maskers, slingers en ballonnen bij ons. We tuigden mijn vader en onszelf feestelijk op. We liepen over straat alsof het de normaalste zaak van de wereld was. In het restaurant kenden ze mijn vader, die keken al nergens meer van op. In de bioscoop werden we wel wat bijzonder aangekeken. Moeders met hun kinderen (we gingen naar Earth, op uitdrukkelijk verzoek van het feestvarken) konden hun ogen niet van ons afhouden. Een man van 65 met een kerstmuts op en 15 slingers om zijn nek was al een beetje vreemd. Drie meiden van 25, 21 en 12 met dezelfde uitdossing die allemaal bloedserieus keken alsof de hele wereld gek was behalve zij, dat was moeilijk te verwerken. En dat vonden wij heel, heel erg grappig.

(Earth is trouwens een prachtige film. Zelfs, of misschien juist, als je weet dat je niet te lang meer te leven hebt.)

Minder mooie momenten zijn er ook geweest. Maar een les die ik afgelopen tijd tegen wil en dank heb geleerd: in the end, nobody cares. Drie maanden na zijn kerstmutsverjaardag, overleed mijn vader. Vandaag precies drie jaar geleden. Hij verzamelde geen geld, maar mooie momenten. Zijn erfenis was een heel speciaal pakketje mooie momenten.

Ik hou niet van herdenken. Ik hou van pakketjes mooie momenten uitpakken. En dat heb ik vandaag gedaan.

In Memoriammig

27 oktober 2009. Facebook introduceert In Memoriam pagina’s voor overleden Facebookers. Dit deden ze na klachten van gebruikers die aan verjaardagen van de overledenen werden herinnerd, of gevraagd werden te helpen bij het zoeken naar nieuwe vrienden voor de dode Facebooker.

22 maart 2011. Meer dan een jaar later. Hyves introduceert….ja, inderdaad: In Memoriam pagina’s.

Drie jaar geleden overleed mijn vader. Hij had een Hyves profiel met 5 vriendjes. Mijn zusjes, ik, een tante en een neef. Er staan 5 krabbeltjes en 3 gadgets. Staan ja, want het is me tot op heden niet gelukt om het profiel te deleten.

Kon niet zonder overlijdensakte. En die had ik niet. Na wat heen en weer gemail, mocht ik de inloggegevens. Geen probleem. Zelf verwijderen, moest lukken.

Verdacht lang moest ik zoeken naar de optie om een profiel te kunnen verwijderen. Uiteindelijk kwam ik terecht bij de FAQ. De veelgestelde vragen. ‘Ik wil mijn profiel verwijderen’ las ik. Fijn. Dat zocht ik. Dit stond er:

‘Wist je al dat je zelf kunt instellen wie je profiel, krabbels of hele profiel mogen bekijken? Je kunt dit wijzigen via Mijn menu > Privacy . Wil je toch je profiel verwijderen, hiermee mogelijk al je vrienden verliezen, geen verjaardagskrabbels meer ontvangen en belanden in een sociaal isolement ;-) klik dan hier.

Ik besloot dat mijn vader al redelijk in een sociaal isolement was beland, zo als as in een urn. En dat hij ook niet zo heel erg veel meer zou hebben aan verjaardagskrabbels. Ik klikte.

hyves_afscheid

Juist. Afscheid nemen bestaat niet. Dat was geruststellend. Voelde ik me mooi voor niks kut.

Volgende horde: het e-mailadres was niet bevestigd. Lastig, want ik had de inloggegevens niet. Geen probleem, ik bedacht dat ik het e-mailadres wijzigde in dat van mezelf.
Dat kon niet, want dat adres bestond al. Dat klopte, want het was mijn e-mailadres en ik had al een Hyves account. Dus moest ik een nieuw e-mailadres aanmaken om het e-mailadres te kunnen wijzigen. Bent u er nog?

Nadat ik een Gmailadresje in elkaar had geflanst, begon ik overnieuw. FAQ. Profiel verwijderen. Sociaal isolement. Ik weet het zeker. Afscheid nemen bestaat niet.

Of ik even wilde aangeven waarom ik mijn profiel wilde verwijderen. Ik kon kiezen uit: ‘Ik ontvang teveel notificaties’, ‘Privacy’, ‘Ik zie het nut niet’, ‘Design’ of ‘Anders’. ‘Ik ben dood’ stond er niet tussen.

In de volgende stap werd ik nog één keer gewaarschuwd. Het verwijderen van het profiel was echt, echt niet nodig. Maar als ik dan toch wilde, dan mocht het. Alleen nog een keer vertellen waarom. ‘Ik ben dood’ typte ik.

Fijn. Weer een puntje van mijn todo lijstje. Dode mensen geven een hoop geregel.

Het profiel verdween echter niet. Ook niet nadat ik nog een keer de stappen doorliep. Mijn vader is nog steeds mijn Hyvesvriend.

Mooi dat Hyves nu een In Memoriam optie aanbiedt. Voor veel mensen een mooie manier om hun nabestaanden ook virtueel te kunnen herdenken. Bovendien biedt het ook mooie advertentiemogelijkheden.

Maar ik wilde gewoon een profiel verwijderen. Een In Memoriam hoeft voor ons niet.

Hyves wil zijn klanten niet kwijt, zoveel is me duidelijk. Of mijn vader saboteert de boel. Ik krijg hem namelijk ook met geen mogelijkheid uit mijn TomTom.