Even vallen

 

Vluchten. Ik ben er goed in gebleken. Vluchten voor verdriet, vooral. Vluchten voor gemis, ook. Onvermoeibaar verstop ik me al jaren voor veel van wat hoort bij verliezen wat je lief hebt. Liever dan lief, zelfs. Maar soms lukt het even niet.

Ik zit op het klamme gras van een stukje groen naast een ringweg. Je weet wel; dat het gras niet nat is maar wel vochtig en dat je dat dan langzaam je billen en benen voelt bereiken. Omdat de zon schijnt, maakt het niet uit. De fles champagne helpt ook. Het is een gekke plek waar we zitten, gewoon zo’n loze groenstrook tussen weg en industrieterrein. En daarom toeteren en zwaaien mensen. Ze zien een verliefd stel, genieten van Franse zon. Ze zien niet dat ik huil. Ze zien niet dat ik val omdat ik stopte met vluchten voor even.

Eerder die week staken we een kaarsje aan in een Franse kathedraal. Het was er koud en bombastisch groot. Ik wilde al langer graag een kaarsje aansteken voor mijn dode ouders, maar ik weet nooit goed hoe kerken werken en ik ben altijd bang dat ik iets doms doe. Hier stonden gelukkig instructies bij; één euro vijftig in het bakje voor een klein kaarsje, drie euro voor een grote. De stilte, het kaarsje, de levensgrote Jezus, een hele korte flits van de gezichten van mijn ouders. En dan de tranen die ik al wegslik voordat ze er zijn. Ik kan niet huilen. Het is te veel.

Op die stomme groenstrook met klam gras leg ik het uit. Dat huilen voelt als vallen in een zwart gat waar geen einde aan komt. Dat missen precies hetzelfde voelt. Als oneindig vallen, want er is geen oplossing. En dat vallen, dat vallen is eng. Daarom voorkom ik dat liever.

Zo ben ik al jaren bezig met niet vallen. Zo lang ik wegblijf bij dat zwarte gat is alles te overzien. Soms lijkt het zelfs even alsof het er niet is. Het is als wegrennen voor een grote golf. Maar dat de golf je niet bereikt omdat je toevallig sneller bent, wil niet zeggen dat er geen golven zijn.

En daar val ik even, op het klamme gras. Ik ben het vluchten moe, dan maar dat zwarte gat in. Ik kan niet meer. Ik zie het wel.

Vrolijke Fransen zwaaien. Een ambulance seint met blauwe lampen. De champagne bubbelt maar door. Ik val, ik viel, maar ik ben er nog. Tranen bleken vanzelf te drogen en het zwarte gat bleek minder oneindig dan ik dacht. Op het mooiste stomme stukje groen naast een ringweg.

 

vallen2

Laat me nog blijven tot dan

“Weet jij eigenlijk of je begraven wil worden, of gecremeerd?” Bij mij thuis hadden we vroeger stevige gesprekken. Het was een vraag van mijn moeder met daarna een vurig betoog over haar wens om gecremeerd te worden. As tot as, dat werk. “Ik wil gewoon niet dood” was het antwoord waar zij het mee moest doen. Dood was voor mij toen een abstract begrip. Inmiddels is doodgaan een concreet werkwoord voor me geworden. Want ik heb het van veel te dichtbij gezien. Destijds was ik bang om dood te gaan. Vandaag is mijn angst heel anders.

Vroeger was ik bang voor alles. Mensen (verlegen), spinnen (nog steeds), wespen (ook op meters afstand), nieuwe dingen (want ik had ze nog niet gedaan), noem maar op. Ik was ook vooral heel bang dat mijn ouders dood zouden gaan. Het heeft me zelfs een half jaar lang 24 uur thuiszitten met slopende paniekaanvallen opgeleverd. Geen grap. Ik dacht dat ik angst kende. En toen zoveel me ontviel, dacht ik dat ik niet meer bang hoefde te zijn. Ik had immers alles overleefd.

Tot ik laatst besefte dat er een groot, zwart gat aan angst was overgebleven. Het kleeft aan me. Het zit in alles wat ik doe. Elke dag. Ik durfde het niet te zeggen, ik wilde er niks mee. Ik wilde dat het verdween en als ik er niet aan zou denken, dan zou het er ook niet zijn. Maar zo werkt dat niet met angsten. Hoe harder je ze weg probeert te negeren, hoe harder ze er zijn. Dus biechtte ik laatst snikkend op: ik ben bang om dood te gaan.

Dat dacht ik ook echt. Dat ik bang was om dood te gaan. Ik dacht dat dat het was. Dat was het niet.

Ik kan prima doodgaan. Het zou wel wat tragisch zijn op mijn tweeëndertigste, maar er gebeuren ergere dingen. Ik heb van dichtbij gezien hoe het werkt en weet welke maatregelen ik kan nemen om het geen idiote lijdensweg te laten zijn als het al niet met een fataal in-een-klap auto-ongeluk gedaan zou zijn. Wat ik niet kan? Afscheid nemen. Dát is mijn angst. Niet van mijn leven an sich. Maar van mijn kind. Ik kan geen afscheid nemen van mijn kind. Nooit. Niet.

Het moet ooit, dat weet ik wel. En bewaar me, laat mij als eerste gaan. De andere optie vindt al helemaal nooit een weg naar mijn gedachten, dat bestaat gewoon niet. Maar laat me alsjeblieft afscheid nemen dan, als het toch moet, van een prachtige dame in de vijftig. Met een rijk leven en rugzakken vol wijsheid. Met een leven zoals zij het wilde en niet anders. Met nooit meer mij nodig. Laat haar zien dat mijn leven vol genoeg was voor twee levens. Laat haar dan een beetje opgelucht zijn dat ze mijn pampers niet meer hoeft te verschonen en mijn demente verhalen niet meer hoeft te beluisteren. En me missen. Een beetje, maar niet te veel.

Laat me nog blijven tot dan. Anders kan ik het niet.

Zusje

neefje

Mijn zusje is zwanger. Ze belde me rond bijna middernacht met het nieuws. Ik lag al in bed. En ik wist heel lang niets te zeggen.

“Minke, ben je er nog?”
“Ja, ik ben er nog.”
“Je zegt niets.”
“Dat klopt. Lieverd. Je bent zwánger.”
“Ja. Ik weet niet wat ik moet doen.”

Ik was weer stil. Want ik hoorde aan haar (zo werkt dat) dat ze precies en heel goed wist wat ze moest doen.

“Jij klinkt helemaal niet alsof je niet weet wat je moet doen. Het is prachtig nieuws. Ik ben alleen even een beetje overdonderd.”
“Ik ook.”
“Dat snap ik. Komt goed. We bellen morgen.”

Een beetje kort, misschien. Maar we hadden aan die woorden genoeg.

“Jezus, je bent gewoon zwánger!”
“Ja!”

Ik hoorde een giecheltje. En ik hoorde ook dat ze bang was.

Mijn kleine zusje heeft al heel erg veel leven geleefd. Zij verloor mijnzelfde ouders en was veel van haar jonge leven veel alleniger dan ik. Ze deed slimme dingen, vaak ook minder slimme dingen. Ze leerde lessen bikkelhard en zonder genade. Ze bleef desalniettemin staan en staat nog. Onze ruzies waren rauw en grimmig. Hard om hart. En elke keer, altijd weer, hoorden wij toch bij elkaar.
Horen we gewoon bij elkaar.

“Maar Mink, wat moet ik nou?”
“De baby dragen, baren en er goed voor zorgen.”
“Maar ik weet niet of ik dat wel kan.”
“Jij kan dat. Jij doet dat namelijk al.”

Dat zusje van mij verbouwde haar leven grondig in ongekend korte tijd. We belden uren. Vaker en langer dan ooit. Over weeën. Over tepelkloven en rompertjes. Over bevallen en berusten. Over kraamtranen en zwangerschapspaniek. Over onze moeder en vader die het ontzettend fantastisch hadden gevonden en de pijn van dat gegeven.

Nog een paar weekjes en dan baart zij haar -zeker weten- mooie zoon. Mijn neefje. En kleinzoon van. Leven schenken terwijl je doden mist is geen gemakkelijke opgave.

Mijn zusje is de allerstoerste moeder die ik ken.

Rock and roll afscheid

papa

Ze hebben daar aan de Crematoriumlaan nog lang nagepraat, gok ik. Terzijde: kunnen we niet een keer een mooiere naam voor deze straat bedenken? Want, hoewel praktisch: er ligt inderdaad een crematorium, is het ook wat plastisch. “Laan van de laatste groet” ofzo? Zou ik fijn vinden. 

Zelf wist ik niet goed wat ik er van moest verwachten; de uitvaart van mijn vader. Qua opkomst. We hadden wel wat zelfgemaakte kaarten verstuurd en er had een advertentie in de krant gestaan. Maar de vriendenkring van mijn vader was wat mistig in omvang. En ook niet per se een krantenlezend publiek. Voor de zekerheid was er wel gekozen voor de grote zaal van het crematorium.

En dat was maar goed ook. Ik heb het achter mij langzaam steeds voller horen worden. Twee keer keek ik achterom. En zo mistig was die vriendenkring niet. Kleurrijk wel. Het rock and roll verleden van mijn vader tekende zich af in honderden doorleefde gezichten. Ik herkende “de gekken”, “de zwervers”, “de straatkrantverkopers”. Van alles die dag, raakte mij dat het meest. Zij die de dagen doorgaans doorkomen met meer zorgen dan ik in een jaar gaven acte de présence. Kwamen afscheid nemen van mijn vader. En dat deden ze niet zomaar.

Een zootje was het wel. De uitvaart begon minstens een kwartier te laat en toen was het nog steeds een komen en gaan van mensen. Ik zag de crematoriummeneer steeds nerveuzer worden. Het was niet bepaald een efficiënt gebeuren.

Mijn eigengereide vader kreeg een eigengereide uitvaart, zoals bij hem hoorde. Rumoerig en chaotisch. Meer dan eens ging er een mobiele telefoon af en er werden onderling veel -en zo te horen- grappige anekdotes uitgewisseld. Het duurde natuurlijk ook veel langer dan gepland. En daar ging niemand iets aan doen.

Na het plechtige gebeuren ben ik gelijk weggegaan. Ik geloof dat het nog lang onrustig is gebleven. Arme crematoriummeneer. Hij zal er een flinke klus aan hebben gehad om dit markante gezelschap weer naar buiten te krijgen. Een groot weerzien van oude rock and roll-sterren uit de stad. Grote kans dat er een pijpje is rondgegaan of een lijntje is gelegd. Grote kans dat ik de mooiste verhalen heb gemist.

Ik kon het even niet meer, toen. Ik had geen tekst, geen tranen en nauwelijks nog gedachten.
Maar misschien had ik liever willen blijven.
Benieuwd naar wie die mensen waren, zijn. Benieuwd naar wie mijn vader was voor hun.
Het was een hele mooie papa-uitvaart. Heel erg rock and roll.

 

 

(En dit liedje koos ik uit).

Stilte

grootverdrietHet gekke van verdriet: het komt op heel vreemde momenten. Zomaar.
Groot Verdriet huist in kleine dingen.

Zo herinner me ik dat ik vlak na het overlijden van mijn vader op de fiets zat en met tegenwind een hoog viaduct op moest. Als ik me niet vergis, regende het ook nog. Ik werd vliegensvlug ingehaald door een ambulance met loeiende sirenes. Het gele gevaarte zoefde voorbij en het lawaai van de toeters en bellen sloot al het andere geluid af. Ik stapte af en keek de ambulance na. De wind joeg de tranen over mijn wangen. Ik wilde gillen. Hoezo flitsten deze levensredders naar een man of vrouw in nood terwijl er voor mijn stervende vader niet eens een arts werd gebeld? Er werd in stilte afgewacht door de nachtverpleegkundige. Niet ingegrepen om de dood weg te houden.

Dit was natuurlijk valse verontwaardiging van mij; mijn vader was niet meer te redden. Zo zachtjes mogelijk sterven was het doel. Het was volledig inhumaan en bovendien kansloos geweest om in te grijpen, anders dan hem gerust te stellen. Mijn vader ging gewoon. En hij werd laten gaan omdat het niet anders kon. Maar die tragiek kwam op dat viaduct even heel hard binnen. Niet te redden. Niet de moeite van het sirenen waard.

Sinds toen trek ik het geluid van sirenes een stuk minder dan voorheen.
Ik denk onwillekeurig altijd even aan papa in het thuiszorgbed en zijn gedwongen overgave.
Groot Verdriet huist in kleine dingen.

Alle dagen Kerst

kerstboom“Dit jaar”, ik heb het tegen mijn lief, “dit jaar maak ik met Kerst een echte kalkoen”. Hij kijkt mij verwonderd aan. De vrouw die nog geen pannenkoek kan bakken gaat zich toeleggen op een culinaire exercitie. Als ik me niet vergis, kijkt hij ook wat bangig. “Nee, echt” zeg ik. “Ik las een recept van die dame Witteman in een blad. Klonk als goed te doen. Duurt wel drie dagen.”

Ik weet niet wat het is, maar met dat ik ouder word, wordt mijn zucht naar Kerst groter. Ik had een aantal jaar een boycot, maar Kerst is back. En hoe. Ik verheug me ineens op dennennaalden, Kersthitjes en prikkende truien. Op kerstkransjes en feestelijke bubbels met kou buiten een een vuurtje binnen. Dit jaar ga ik er helemaal voor. Daarom kocht ik gister, op de eerste dag dat het met goed fatsoen kon, een Kerstboom.

Die boycot was trouwens niet zonder reden, want Kerst is lastig als je mist. Wie je dan ook maar mist. En het is ook niet per se dat het makkelijker wordt, maar misschien ben ik het meer gaan waarderen. Dat Kerst.

Mijmerend over mijn fantastische kalkoen die ik echt heus-en-zeker-weten ga maken, zigzaggend door het winkelend publiek, herinner ik me de Kerst van de Mislukte Kip. Die ging zo: elke Kerst nodigde ik mijn vader uit voor een maal. Hij was alleen en een aantal jaren alleen zonder echt huis. Dus kookte ik de sterren van mijn hemel en kocht wat extra cadeaus. Een trui, een tas met boodschappen, een kacheltje voor de onverwarmde boot waar hij een tijdje op sliep. De Kerst van de Mislukte Kip was niet anders; hij pakte cadeaus uit, we kletsten wat en ik had alles onder controle. Behalve dan de oven. Die stond een beetje aan de warme kant. Dus toen het perfect ingestelde kookwekkertje ging, tilde ik er met schaamrood op mijn wangen een volledig zwartgeblakerde kip uit. Ik denk niet dat ik ooit zo beteuterd heb gekeken, ik denk niet dat ik mijn vader ooit zo hard heb horen lachen. Samen peuterden we het zwart van het wit, goddank was het ding wel gaar. Mijn vader maakte nog een grap over dat het eten uit de vuilnisbak zo slecht nog niet was. En gelukkig hadden we wijn.

Met deze herinnering twijfel ik dan ineens wel aan het hele idee van het maken van die kalkoen, ik twijfel niet aan het plezier van mijn vader en mij tijdens onze Kerstavonden. En de glimmende ogen bij de cadeaus. Kerst is niet voor iedereen altijd een feestje.

Later die middag, in een warm, overvol café met een rode wijn een een bol glas bier, hebben we het maar even niet meer over de kalkoen, mijn lief en ik. We bedenken hoe we iemands Kerst een beetje fijner kunnen maken. Want, echt, er zijn een heleboel mensen die 25 en 26 december niet per se aan een fijngedekte tafel doorbrengen. Zelfs met huis, maar zonder bezoekende familie, kan het een ware beproeving zijn. Of met huis, met familie en zonder geld. Kerst is lastig als je mist.

En kleine beetjes helpen, dus wij helpen deze Kerst iemand een beetje. Een trui, een stuk kalkoen van een cateraar, een dinerbon, een flesje rood, een beetje gezelschap. Voor wie en wat precies weten we nog niet, maar dat we wat doen, staat vast. En ik zeg: als iedereen dat nou gewoon even doet dit jaar. Een klein gebaar, eentje maar…Kijk even om je heen of iemand iets nodig zou kunnen hebben om Kerst een stukje leuker te maken.

Dan kunnen we vanaf 2015 namelijk doen dat het alle dagen Kerst is. Want er is elke dag wel iemand die een klein gebaar kan gebruiken.

En waarom zouden we überhaupt alleen maar kalkoen maken in december? Oefening baart kunst, toch?

 

Dit was een column op Radio 2 voor het programma Hemelbestormers. Het fragment is hier terug te luisteren.
De andere columns voor Hemelbestormers vind je hier :).

Spoodie

papaHij zit wijdbeens op een rij met winkelwagentjes, vlak voor de uitgang van de supermarkt. Zijn benen rusteloos, grote zwarte kisten wiebelen heftig heen en weer. Gescheurde, vlekkerige spijkerbroek. Hij leunt met zijn ellebogen op zijn knieën. Draagt een zwarte trui met capuchon. En een petje. Ooit wit, nu vuilgrijs. In zijn oren rijen ringen van zwartig zilver. Onder zijn oog een schimmige tattoo. Begin dertig, denk ik. Iets ouder dan ik.

Terwijl ik mijn zware boodschappen in de niet zo stevige plastic tasjes veilig op mijn fiets probeer te binden, heeft Emily haar jas uitgetrokken. En is ze er met haar modderlaarzen op gaan staan. Armpjes over elkaar, ze kijkt me aan. “Doe je je jas aan?” “Nee.” “Emily, doe je jas aan.” “Neeeeeeeeeeeeee” gilt ze stampvoetend. Zoals alleen kinderen dat doen. Doorgaans.  Hij lacht. “Mijn dochter doet dat ook” zegt hij terwijl hij van de winkelwagentjes afspringt en op Emily afloopt. Hij knielt. Pakt haar jas. Zijn korte nagels aan zijn vieze vingers zijn bevangen met zwart vuil. Hij schudt Emily’s jas uit en houdt deze in de lucht. “Mooie jas, hele mooie jas.” Emily lacht: “Mijn jas, mijn jas”. Zonder verdere aansporing trekt ze haar jas aan en kijkt breed lachend naar de man. “Ik heet Spoodie en jij?” “Emily!” Haar ogen twinkelen.

Alarmbellen bij mij: onverzorgd type, vast drugs. Dakloos of nog net dakhebbend, maar dat kon niet lang duren. Niets beters te doen hebben dan wiebelig op winkelwagentjes zitten bij de supermarkt. Het maakt mij niet uit, maar niet te dicht bij mij en mijn kind komen, alsjeblieft. “Kom maar Emily, we gaan naar huis.” Hij loopt met haar mee naar mijn fiets. “Hoe oud is ze?” “Drie” zeg ik vlug, terwijl ik haar haastig in haar kinderzitje zet. “Mijn dochter is vijf. Ik heb haar al een half jaar niet gezien.” Hij kijkt niet naar mij, maar naar Emily. En ik kijk naar hem. Zie verdriet in zijn ogen. Zijn ogen die een beetje zijn dochter zien in Emily. In Emily die zich niet bewust is van schimmige tattoos of rouwrandjes onder nagels. En hem net zo tegemoet treedt als alle andere mensen die ze tegenkomt: open en met haar ontwapenende twinkeloogjes. Goedlachs. Vol vragen. “Hoe heet ze, je dochter” vraag ik. Hij slaat zijn ogen op naar mij en slikt zo onzichtbaar mogelijk iets weg. “Lola.” Met dezelfde vadertrots als elke papa. En ogen die verraden dat het heus allemaal niet de bedoeling was geweest. Dit. Die verraden dat er meer dromen zijn vervlogen dan iemand ooit zal weten. En een beetje hoop laten doorschemeren.

“Wat heb jij in je neus?” Emily wijst naar de ring in zijn neusschotje. “Dat heet een piercing. Gek he?” “Ja, heel erg gek” antwoordt ze. We lachen. “Nou ga maar lekker naar huis, meid” besluit Spoodie het gesprek. Emily zwaait uitbundig. “Fijne dag nog” roep ik. Hij steekt zijn duim omhoog en knipoogt.

Pas dan zie ik het: Spoodie lijkt op mijn vader. Een jonge versie. Dezelfde openheid, dezelfde vuile kleren. Dezelfde zeggende ogen. Dezelfde nagels met vuil bedekt. Dezelfde grote handen. Het moet een gek gezicht zijn geweest, vroeger. De lange man met kisten, FC Groningen sjaal, kapotte broeken en – een hele tijd-  een zwarte leren jas, bijna tot aan zijn enkels. En dan aan zijn hand een klein blond meisje met steevast een Barbie. Soms onderweg naar de bioscoop, soms naar de kroeg. Vaker geen huis dan wel. Dus als we elkaar zagen, was dat in de stad. Nooit was ik me er van bewust waarom mensen soms onderzoekend naar ons keken. Pas later, veel later kon ik dat plaatsen. En toen eigenlijk nog niet goed. Dat was gewoon mijn papa. Ja, een beetje anders dan andere papa’s. Maar veel grappiger ook, dus ik zag het probleem niet.

Al fietsend schaam ik me voor mijn terugdeinsreactie in de Spoodie-ontmoeting. Ik moet beter weten. En ik moet zeker beter leren. Er anders uitzien dan anderen maakt je niet minder mens. En niet minder vader. Dat het leven soms rechts inhaalt of dat keuzes ongelukkig worden gemaakt, dat maakt je nog geen uitschot. Dat zag Emily heel goed. Gelukkig.

Altijd blijven lachen

Diepe hap lucht. Vasthouden. Rustig uitblazen. Niet voelen hoe warm ik het heb. Hoe zweet op mijn rug prikt. Als ik maar hard genoeg kijk naar mijn handen, trillen ze niet. Toch druk ik mis. Mijn vingers lijken ineens te groot voor te kleine nummertoetsjes. De negen wordt een acht. Er verschijnt een nul teveel. Een uitgeputte kronkel van een doodziek lijf.  “Het doet zoveel pijn” denk ik dat hij zegt. “Godverdomme” klinkt zacht uit het bed.
Eindelijk heb ik de nummertjes goed. Ik doe mijn ogen dicht. Mijn stem mag niet trillen. Geen twijfel. Niet bang. Niet alsof er iemand ieder moment dood kan gaan. Niet aan denken.  “Ik bel voor mijn vader.”  Te breekbaar.  Voorzichtig ga ik op het bed zitten. Leg mijn hand op zijn rug.  “Hij is bekend bij jullie.”  Ik noem naam en geboortedatum. Dag en maand. Het jaar weet ik niet.  “Hij is net 60 geworden.” Gelukkig doet ze niet moeilijk. “Ah ik zie het. Gaat het niet goed?” Onder mijn hand verkrampt zijn lijf. “Hij heeft pijn. Veel pijn. Daar moet nu iets voor geregeld. Hij kan niet meer slikken. Dus neemt zijn medicijnen niet meer.” Of ik weet welke medicijnen. Ik sta op. Loop naar de kast bij de computer waar witte apotheekdoosjes staan. Daarnaast een asbak met een gedoofde joint. Ik noem onuitspreekbare medicijnnamen. Zij vat het samen. “Die medicijnen zou ik vergeten. Ik stuur iemand langs voor pijnstilling.” Ik bedank. Hang op. Loop terug naar het bed. Fluister vlakbij zijn oor dat de dokter komt.

“Dank je. Zullen we even zitten?” Zijn ogen staan helder. Als in slow motion komt hij overeind en gaat staan. Zelfs voorovergebogen is hij langer dan ik. Hij leunt op een oudemannenwandelstok. Zijn grijze trui is nat van het pijnzweet. We strompelen samen naar de bank. Hij kreunt als hij gaat zitten. “Zitten we dan.” De zon glimt wat schijterig naar binnen. “Ja, pap.” Hij pakt mijn hand. Grote handen. Dikke vingers. Eelt prikt. Ik knijp. Zacht. “Er is een verpleegster. Ze komt straks weer.” Er verschijnt een hele kleine glinstering in het grijsblauw van zijn pijnogen. “Ze heeft zo’n dikke reet, geloof je nooit. Blijf tot ze er is. Moet je zien.” Voor ik het weet lach ik hardop. En harder. En hij. Tot er tranen over onze wangen dansen. “Auw, auw” kreunt hij. “Eigen schuld met je grappen.” Zo zitten we. Tot hij niet meer kan. “Ga maar slapen. De dokter komt vast zo.” Hij doet het. Ik sta naast het bed en kijk naar de man van zestig in foetushouding. Geliefd, gedanst, gedronken, geneukt, gebruikt, gevaren, gelachen. Geleefd.

Ik tril. Nog van de aanblik twee uur eerder. Drie maanden had ik hem niet gezien. Tot hij mailde: “met papa, kom je langs?” En ik kwam langs. Ik dacht om te praten. In de eerste blik wist ik van niet. “Het is goed, papa” fluisterde ik. Want zo was het.

Ze heeft pianohanden. Sierlijk en fijn. Rechts draagt ze een dunne gladde ring. Ik denk een trouwring. Links drie groene steentjes om haar middelvinger. Korte nagels met een doorzichtige lak. Geroutineerd prikt ze. Watje. Pleister. “Dit spul werkt snel.”

“Pap, ik moet gaan. Dit spul werkt snel. Je slaapt vast heerlijk. Zie je morgen.”

Twee uur later. Schemerkamer. Foetushouding, nog steeds. Een ijskoude, dode, grote hand met dikke vingers in die van mij. Ik kan niet kijken naar zijn ogen, zijn gezicht. Genadeloze dood. Dus ik kijk de kamer in. Waar de verpleegster net bukt.

Inderdaad een gigantische reet.

En ik glimlach door mijn tranen heen.

Zie je morgen, toch?

Zie ik je morgen nog een keertje? Een heel klein keertje? Een laatste keer? Heel even maar, een minuutje, een halve. Een seconde. Een halve. Dat als ik mijn ogen samenknijp en door mijn wimpers spiek, je daar gewoon heel even bent?

Mag ik je dan heel kort even aanraken? Met een vinger, of mijn pink? Over je zachte wang, je haar? Of dat ik heel even je hand. In die van mij.

En zeg dan iets. Iets kleins. Of veel. Hoe het gaat, hoe je me vindt. Wat je allemaal hebt gedaan. Of een woord. Een letter desnoods. Dat ik heel even kort je stem nog eens hoor.

Zie ik je morgen? Zie je morgen, toch? Zodat ik vandaag iets minder hard kan missen.
Zie je morgen nog een keertje. Heel klein keertje. Alsjeblieft?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wat de mensen zeggen

20120825-175424.jpg

Mensen zeggen dan dat “het een plekje moet krijgen”. Dat “het wel slijt”. Nieuws: het slijt niet en er is geen plekje voor.

Ik durf best te zeggen dat ik dat hele doodgeweld ernstig heb onderschat. Iedereen gaat immers dood. Alle ouders gaan dus ook dood. Er gaan iedere dag mensen dood. Planten gaan aan de lopende band dood (bij mij althans). Dood is de normaalste zaak van de wereld.
Dus niet piepen. Genieten. Straks ben je zelf dood.

Nog meer nieuws: die strategie werkt niet.

Want dat doodgeweld sloeg een gat in mijn hart. Het stal mijn veiligheid. Rekende af met mijn idee dat alles altijd ergens goed voor is. Maakte dat ik alle vertrouwen in alles verloor.
Het nam niet alleen twee prachtige mensen weg. Maar ook hun geschiedenis, verhalen en herinneringen. En daarmee die van mij.

Dus ik doe aan piepen tegenwoordig. En geef prima toe dat het doodgeweld, het missen, het wees zijn en het verliezen een drama is van ongekende omvang.
Nieuws: dat werkt veel beter. Zo kom ik er wel.

Het is dan ook niet zozeer ‘het’ dat ‘een plekje’ moet krijgen, volgens mij. (Ik ben uberhaupt wel benieuwd hoe dat zou werken. Dat je op een ochtend wakker wordt en denkt ‘goh, eindelijk, plekje gevonden. Dan kunnen we nu stoppen met janken.’)

Nee. Ik. Ik moet een plekje krijgen. In dit nieuwe verhaal. En dat lukt me ineens veel beter nu ik gewoon maar even toegeef dat het onnoemelijk kut is. En dat dat prima is.

Of het uiteindelijk slijt, dat weet ik niet. Ik denk van niet. Maar ik hou jullie op de hoogte.

Kerst voor beginners

Vroeger zei ik altijd dat ik ‘niet zoveel met Kerst had’. Dat was, niet zo heel verrassend, vooral tijdens mijn puberteit. Twee dagen verplicht thuis. Winkels dicht. En ik mocht mijn panty met gaten niet aan. Toen ik wat ouder werd, kreeg ik een beetje meer Kerstgevoel. Twee dagen lekker thuis: fijn! Winkels dicht: heerlijk. Beetje zeuren over de ladder in mijn dure glitterpanty onder het genot van goede wijn. Ik groeide er langzaam in.

De Kerstdagen waren bij ons overigens nooit heilig. Wie er was, was welkom. En wie geen zin had, die kwam niet. Wie even geen ‘thuis’ had om Kerst te vieren, schoof aan. Of niet. En dat maakte ook niet uit. Het waren warme, fijne dagen.

Toen mijn moeder eens op wintersport was tijdens Kerst, moest ik mijn eigen Kerstfeest organiseren. Dat lukte prima. Ik kocht de grootste kip die ik kon vinden en nodigde mijn vader uit voor een Kerstdiner. Het was een goede avond. Als kerstcadeau gaf ik hem een trui. En hij mij een vijfliterfles Retsina.

Anderhalf jaar later ging die trui weer door mijn handen. Grijsblauwe wol met drie knoopjes. ‘Doe hem deze maar aan.’ De Kersttrui werd opbaartrui. Daar ging het qua Kerst al een beetje mis.

De laatste Kerst van mijn moeder was er één waar ik niet bij was. Er was een dubbele afspraak. Er zijn maar twee Kerstdagen, er waren meer ouders. Ik zei mijn moeder af. Want Kerst was bij ons niet heilig. En niemand wist van de laatste Kerst.

Daar ging het qua Kerst echt goed mis.

Vandaag is het Tweede Kerstdag 2011 en durf ik best te zeggen: ik heb heel erg veel met Kerst. Ik weet alleen niet zo goed hoe het moet. Er staat een Kerstboom. Er zijn Kerstliedjes. Er was een Kerstdiner, zelfs een glitterpanty. Maar daarmee is het nog geen Kerst.

Het voelt alsof ik overnieuw moet beginnen en Kerst opnieuw moet uitvinden. Dat is me dit jaar niet echt goed gelukt. Ik liep in mijn joggingbroek mijn ouders te missen. Niet echt heel gezellig.

Een cursus ‘Kerst voor beginners’ lijkt me dus wel op zijn plaats. Ik heb nog een paar jaar om te zorgen dat Emily haar eigen warme, fijne Kerstgeschiedenis heeft. En vanuit de grond van haar hart kan zeggen dat ze ‘er niet zoveel mee heeft’. Omdat ze uit wil met vriendinnen. En omdat ze haar panty met gaten niet aan mag. (De winkels zijn dan waarschijnlijk gewoon wel open.)

Ik zou dan trouwens zeggen dat ze wel heel veel heeft met Kerst. En dat ze daar nog wel achterkomt. Of niet. En dat dat ook goed is.

Pakketje mooie momenten

‘Ik verzamel geen geld, ik verzamel mooie momenten’ zei Herman Brood ooit eens. Mijn vader leefde dat strikt na.

Lang voordat mijn vader mijn vader werd, was hij roadie bij Herman Brood. Ik vermoed zomaar een hele slechte. Op tijd en aanwezig waren niet echt mijn vaders sterke punten. Wat dat betreft had hij aan Herman waarschijnlijk wel een goeie. Baas boven baas.

Toch moet het samenwerkingsverband voor een boel mooie momenten hebben gezorgd. En ook toen de carrière als roadie werd omgeruild voor een carrière als barman slash voetbaltrainer slash zeeman slash manusjevanechtalles: mijn vader zorgde altijd voor epische momenten.

Een vriend van hem vertelde eens over de keer dat mijn vader ter promotie van een concert posters zou gaan plakken door heel Groningen. Na een week was er in heel de stad nog geen poster te zien. Hoe dat dan kwam en of hij dat wel even wilde regelen. Ja hoor, kwam goed. De volgende dag, bij het openen van de voordeur, was de hele portiek behangen met posters. Het bushokje tegenover de portiek ook. En verder nergens.

In mijn rijtje mooie momenten van mijn vader staat zijn laatste verjaardag met stip bovenaan. Aan het eind van de middag haalden ik en mijn twee zusjes hem op. We hadden kerstmutsen (het was wel december), maskers, slingers en ballonnen bij ons. We tuigden mijn vader en onszelf feestelijk op. We liepen over straat alsof het de normaalste zaak van de wereld was. In het restaurant kenden ze mijn vader, die keken al nergens meer van op. In de bioscoop werden we wel wat bijzonder aangekeken. Moeders met hun kinderen (we gingen naar Earth, op uitdrukkelijk verzoek van het feestvarken) konden hun ogen niet van ons afhouden. Een man van 65 met een kerstmuts op en 15 slingers om zijn nek was al een beetje vreemd. Drie meiden van 25, 21 en 12 met dezelfde uitdossing die allemaal bloedserieus keken alsof de hele wereld gek was behalve zij, dat was moeilijk te verwerken. En dat vonden wij heel, heel erg grappig.

(Earth is trouwens een prachtige film. Zelfs, of misschien juist, als je weet dat je niet te lang meer te leven hebt.)

Minder mooie momenten zijn er ook geweest. Maar een les die ik afgelopen tijd tegen wil en dank heb geleerd: in the end, nobody cares. Drie maanden na zijn kerstmutsverjaardag, overleed mijn vader. Vandaag precies drie jaar geleden. Hij verzamelde geen geld, maar mooie momenten. Zijn erfenis was een heel speciaal pakketje mooie momenten.

Ik hou niet van herdenken. Ik hou van pakketjes mooie momenten uitpakken. En dat heb ik vandaag gedaan.

In Memoriammig

27 oktober 2009. Facebook introduceert In Memoriam pagina’s voor overleden Facebookers. Dit deden ze na klachten van gebruikers die aan verjaardagen van de overledenen werden herinnerd, of gevraagd werden te helpen bij het zoeken naar nieuwe vrienden voor de dode Facebooker.

22 maart 2011. Meer dan een jaar later. Hyves introduceert….ja, inderdaad: In Memoriam pagina’s.

Drie jaar geleden overleed mijn vader. Hij had een Hyves profiel met 5 vriendjes. Mijn zusjes, ik, een tante en een neef. Er staan 5 krabbeltjes en 3 gadgets. Staan ja, want het is me tot op heden niet gelukt om het profiel te deleten.

Kon niet zonder overlijdensakte. En die had ik niet. Na wat heen en weer gemail, mocht ik de inloggegevens. Geen probleem. Zelf verwijderen, moest lukken.

Verdacht lang moest ik zoeken naar de optie om een profiel te kunnen verwijderen. Uiteindelijk kwam ik terecht bij de FAQ. De veelgestelde vragen. ‘Ik wil mijn profiel verwijderen’ las ik. Fijn. Dat zocht ik. Dit stond er:

‘Wist je al dat je zelf kunt instellen wie je profiel, krabbels of hele profiel mogen bekijken? Je kunt dit wijzigen via Mijn menu > Privacy . Wil je toch je profiel verwijderen, hiermee mogelijk al je vrienden verliezen, geen verjaardagskrabbels meer ontvangen en belanden in een sociaal isolement ;-) klik dan hier.

Ik besloot dat mijn vader al redelijk in een sociaal isolement was beland, zo als as in een urn. En dat hij ook niet zo heel erg veel meer zou hebben aan verjaardagskrabbels. Ik klikte.

hyves_afscheid

Juist. Afscheid nemen bestaat niet. Dat was geruststellend. Voelde ik me mooi voor niks kut.

Volgende horde: het e-mailadres was niet bevestigd. Lastig, want ik had de inloggegevens niet. Geen probleem, ik bedacht dat ik het e-mailadres wijzigde in dat van mezelf.
Dat kon niet, want dat adres bestond al. Dat klopte, want het was mijn e-mailadres en ik had al een Hyves account. Dus moest ik een nieuw e-mailadres aanmaken om het e-mailadres te kunnen wijzigen. Bent u er nog?

Nadat ik een Gmailadresje in elkaar had geflanst, begon ik overnieuw. FAQ. Profiel verwijderen. Sociaal isolement. Ik weet het zeker. Afscheid nemen bestaat niet.

Of ik even wilde aangeven waarom ik mijn profiel wilde verwijderen. Ik kon kiezen uit: ‘Ik ontvang teveel notificaties’, ‘Privacy’, ‘Ik zie het nut niet’, ‘Design’ of ‘Anders’. ‘Ik ben dood’ stond er niet tussen.

In de volgende stap werd ik nog één keer gewaarschuwd. Het verwijderen van het profiel was echt, echt niet nodig. Maar als ik dan toch wilde, dan mocht het. Alleen nog een keer vertellen waarom. ‘Ik ben dood’ typte ik.

Fijn. Weer een puntje van mijn todo lijstje. Dode mensen geven een hoop geregel.

Het profiel verdween echter niet. Ook niet nadat ik nog een keer de stappen doorliep. Mijn vader is nog steeds mijn Hyvesvriend.

Mooi dat Hyves nu een In Memoriam optie aanbiedt. Voor veel mensen een mooie manier om hun nabestaanden ook virtueel te kunnen herdenken. Bovendien biedt het ook mooie advertentiemogelijkheden.

Maar ik wilde gewoon een profiel verwijderen. Een In Memoriam hoeft voor ons niet.

Hyves wil zijn klanten niet kwijt, zoveel is me duidelijk. Of mijn vader saboteert de boel. Ik krijg hem namelijk ook met geen mogelijkheid uit mijn TomTom.