‘Rij 217′ noteer ik in mijn iPhone op aangeven van de minstens 20 bordjes tot aan rij 217. Schiphol Langparkeren. Die zijn van het vooruitdenken. Emily heeft niet meer geslapen. We hebben haar om 1:30 uit haar bed getrokken en met papfles in haar autostoel gegooid. Twee uur lang zong ze dapper liedjes. Ze gaat voor het eerst op vakantie.
We vouwen ons in een pendelbus naar de vertrekhal. Twee koffers, een buggy en wij alledrie een tas handbagage. Emily vindt het spannend, al die mensen in de bus. Ze klemt zich stevig aan me vast terwijl ze iedereen scherp in de gaten houdt. Uit haar kleine rugzakje, speciaal voor de gelegenheid gekocht, haal ik een velletje stickers. We krijgen er allemaal één op onze wang. Papa twee. Een wondermiddel, die stickertjes.
Incheckbalie 19-20. Het is niet zo druk. Emily begint haar geduld alleen een beetje te verliezen. We proberen drinken, rozijntjes, een broodje. Pas als ze een stift krijgt waarmee ze haar sok in kan kleuren, is ze wat rustiger. We checken in en al kleurend gaan we door de paspoortcontrole. We mogen mee. So far so good.
Het tax free shoppen is aan Emily absoluut niet besteed. Ze wil niet meer in de buggy, ze wil niet opgetild worden, ze wil al helemaal geen handje. Wat ze wel wil, is 5 flessen Drambuie tegelijk uit het schap tillen. En toen dat niet mocht, haar buggy tegen de Whiskystelling aanbeuken. En toen dat ook niet mocht, krijsend op de grond liggen. Tot verschillende oh’s en ah’s van toeschouwende vrouwen. Bij elkaar opgeteld hadden mijn man en ik 4 uur geslapen. Dan trekken wij dat minder goed. Onder luid protest wordt Emily weer vastgesnoerd in de buggy. Ik geef haar stift weer terug met de mededeling dat ze alleen haar eigen sokken in mag kleuren. We lopen snel richting de gate. Als dit maar goedkomt in het vliegtuig, denken we allebei.
Bij de gate leveren we de buggy in en mogen we gelukkig als eerste boarden. Mijn repertoire afleidingsliedjes begint uitgeput te raken en Emily’s geduld is, volkomen terecht, nu onder nul.
Zodra we zitten, wordt ze rustiger. We krijgen speciale baby instructies. Emily moet 4,5 uur op schoot blijven zitten. Dat is langer dan alle schootzitsessies van haar hele leven bij elkaar opgeteld. ‘Kijk Em, nog meer stickertjes.’ We hopen maar dat het er genoeg zijn.
Na een half uur in de lucht valt ze als een blok in slaap. En wij ook.
Als de landing wordt ingezet, begin we met ons drinkoffensief. Dat landen is matig voor je oren, als je drinkt kan dat helpen. Om de halve minuut hou ik een flesje appelsap voor haar neus. ‘Oooooh lekker, appelsap! Drink maar een beetje. Mmmmmm.’ Na vier keer is ze er klaar mee. Agressief slaat ze het flesje uit mijn hand. Richting de zuurpruimbuurvrouw. Die kijkt nu nog zuurder. Ik ben niet echt het type die zich daar heel erg druk om kan maken. Het was appelsap (geen rode wijn), de broek was lelijk, het was niet expres. Ik hoor mijn man zijn excuses aanbieden en besluit mijn input voor me te houden. Emily had niet eens last van haar oortjes. Of liet het in ieder geval niet merken.
We stappen het vliegtuig uit. Een muur van warmte komt ons tegemoet. 35 graden. Minstens. ‘Welcome to Jordan’ heet de douane ons welkom.
Desert horizon, we have a problem
De bagage is er snel. Na zo’n tien minuten staan we buiten. Eerste prioriteit is Emily insmeren. De zon is heftig. Ik vervloek mijn zwarte shirt met lange mouwen. Leermomentje.
Ik zoek naar de vouchers van de huurauto. Op dat moment komt er een man op ons aflopen. Oranje shirt. ‘Desert Horizon’ vertelde het logo ons. ‘Need a rental caaaar?’ Ik leg hem uit dat we er al één hebben gereserveerd. Bij hem. Ik laat hem de voucher zien die ik tussen de luiers en stickervellen uit mijn tas heb geplukt. ‘Ah ai see’ zegt hij als ik op het logo wijs. ‘Well, heer iet ies.’ Hij wijst op een stoffige bordeauxrode Renault. ‘Iet ies a Renoot.’ Ik ben geen autovrouw en mijn man geen automan, dus we vinden het allang best. Als het airco heeft, veilig is en werkt, zijn wij tevreden.
‘And the baby seat?’ vraag ik. ‘Ah joe need a baby seat?’ Ik had al wel eens gelezen dat het reserveren van kinderstoeltjes niet altijd goed gaat, dus we hadden geen reden om ons zorgen te maken, vond ik. Ik wissel snel een blik uit met mijn man en richt me weer tot de, zo leer ik later, Tsjetseen met oranje shirt.
‘So what doe wie doo?’ vraagt hij aan me voor ik iets kan zeggen. ‘I don’t know’ zeg ik terwijl ik een hulpeloos gebaar maak met mijn armen. Hij gaat bellen. Drie telefoontjes later, het zweet druppelt op zijn shirt, vertelt hij me dat we naar zijn kantoor rijden in Aqaba. Daar staat misschien een stoeltje. De koffers worden in de huurauto geladen, mijn man besluit daar in te stappen. Ik wurm me op de achterbank van de andere auto met Emily op schoot. Het moet maar, maar heel tof voelt het niet. Ik vraag het oranje shirt om voorzichtig te rijden. ‘Yesyes madam.’
Onderweg probeert hij me wat uit te leggen over Jordanie. ‘We haf toe sees. Tse dead see and tse……’ Hij kan er niet opkomen. ‘Red sea?’ vraag ik. ‘Yes! Over tsere.’ En inderdaad.
Ik moet zeggen dat hij inderdaad voorzichtig rijdt. Af en toe kijk ik achterom om te kijken of de stoffige Renault ons nog volgt. Hij vertelt over zijn Tsjetseense afkomst en zijn twee kinderen.
Na zo’n twintig minuten komen we aan bij het kantoor. Hier wordt al snel duidelijk dat er geen kinderstoeltje is. Er moet een plan worden bedacht. En snel, want inmiddels zit Emily gillend op de achterbank van de Renault, knalrood aangelopen, snot overal. Moe, boos, hongerig en oververhit. We hebben geen eten, geen water, geen geld en naar het lijkt ook geen auto. Ik beleef een minipaniekmomentje. ‘We moeten naar het hotel nu’ zeg ik tegen mijn man. ‘We have to go to the hotel. Like now’ zeg ik vervolgens tegen de Tsetsjeen, wijzend naar Emily. ‘Okok, no problems. Wie find babyseat and bring car tsoemorrow morning. Wie bring joe toe tse hotel. Wiech hotel?’ De zorgvuldig uitgeprinte boekingsbevestigingen zijn spoorloos. ‘Red Sea Dive Centre’ zeg ik nadat ik me herinner dat ik ook een foto van de boeking op mijn iPad had staan. Ik laat het hem zien. Emily is ondertussen wat gekalmeerd dankzij het kordate optreden van mijn man. ‘Visje, visje in het water’ klinkt het vanuit de auto. ‘Okeej, letsgow.’
De Arabisch sprekende hulpautoverhuurder stapt in de huurauto. Ik pak de laatste spullen over en stap ook in. De auto start niet. ‘Shmall problem’ zegt de man. We worden aangeduwd. We rijden. Mijn laatste beetje hoop op de huurauto verdwijnt achter de desert horizon. Dit komt misschien wel niet goed.
Red see. Not royal.
‘Royal Dive Centre’ zegt het bord. Daaronder iets met ‘Navy’. ‘Dit klopt niet hoor’ zeg ik tegen mijn man. Bij de ingang moeten we onze paspoorten aan de militair laten zien. Links staat een bordje ‘Saoudi border: 5 km.’ ik voel me heel ver van huis. En ik heb dorst.
In het hotel zeggen ze dat het klopt. Ik zeg de chauffeur dat het volledig anders heet, laat de boeking nog een keer zien. Hij zucht en verzekert dat het goed is. De spullen worden uitgeladen en hij vertrekt. ‘Sie joe tsoemorrow.’
Bij de receptie, waar we na een kwartier pas geholpen worden, hoe Royal is dat, blijkt het inderdaad niet te kloppen. ‘This is the wrong hotel’ in vlekkeloos Engels. ‘Well, that’s just wonderful. Really’ zeg ik, inmiddels flink pissig. De man beseft dat zijn collega een fout heeft gemaakt. Aan de balie zeiden ze dat het klopte. Hij probeert ons gerust te stellen en biedt aan ons naar het goede hotel te brengen. Over drie kwartier. Dat lijkt ons een prima plan. Hij wijst ons naar de bar en we tanken Emily bij met water. Die is ondertussen weer haar eigen blije zelf en roept ‘Hiii’ naar iedereen die langsloopt.
Een uur later zitten we aan het goede zwembad, met de goede ruime kamer in het goede kleinschalige hotel en drinken we hele goede verse orange juice. Emily slaapt na een korte krijssessie die ver over de Saoedische nog te horen moet zijn geweest. Het waren ook wel heel veel indrukken.
Wij komen bij. Het was een wat rommelig begin, maar we kunnen geen andere conclusie trekken dan dat de mensen in ieder geval heel erg vriendelijk zijn. We zijn ‘most welcome to Jordan’ en Emily vinden ze ‘adorable’.
De planning is: morgen naar Petra. We besluiten dat het met de huurauto even afwachten is en dat we anders wel iets anders regelen. Dat we nu eerst gaan genieten van de rust. Ik sla mijn boek open en weet: vakantie.
Show me the money
De volgende ochtend zijn we vroeg wakker. We hebben wonderschoon geslapen en beginnen de dag uitgerust en met 30 graden. We ontbijten bij het zwembad. ‘We hebben eigenlijk nog geen geld, he?’ De pinautomaat op het vliegveld had niet gewerkt. Mijn man besluit op zoek te gaan naar een ATM. Samen met Emily gaat hij op onderzoek uit, terwijl ik alvast wat spullen inpak.
Het duurt lang. Een uur, minstens. Eindelijk zijn ze terug. Zonder geld. Abdul, de hoteleigenaar had aangeboden ze even te brengen. Geen van de drie geldautomaten hadden gewerkt. Ondanks de juiste logo’s. ‘We moeten zo, als we de auto hebben, maar even Aqaba in. Daar zijn meer banken.’
De auto wordt stipt op de afgesproken tijd voor gereden. Goddank een andere. Van een andere rental company, met babyzitje en airco. De man van Desert Horizon biedt zijn welgemeende excuses aan. Het was een rotzooitje. Maar hij wilde ons niet zonder auto laten zitten, dus zijn collega zou het overnemen. Zelfde prijs, zelfde voorwaarden. We bedanken voor de goede service en nemen dankbaar de sleutels in ontvangst. We kunnen gaan. Op naar Petra. Via een ATM.
In Aqaba centrum is het druk. Veel winkeltjes, veel gesluierde vrouwen en traditioneel geklede mannen. Ik ben blij met mijn lange broek en lange mouwen. Er hangt een ontspannen sfeer.
Ik sta in de rij bij één van de drie ATM’s die deze straat rijk is. Man en Emily staan dubbel geparkeerd achter mij. Het werkt niet. Er komt geen geld. Ik probeer de volgende. Mensen heten me welkom en vragen hoe het gaat. Of ze me kunnen helpen.
‘This request could not be processed’ zie ik met acht verschillende pasjes voorbij komen. Ik besluit mijn credit card te proberen. Maar die pincode staat in mijn telefoon. En mijn telefoon ligt in de auto. De auto. De auto is weg. Ik loop een stukje terug, kijk in een zijstraat. Ik loop de hele straat af en kijk in alle zijstraten. Geen wit autootje. Geen telefoon. Niks. Alleen acht pinpasjes.
‘Ok. Rustig blijven en vooral blijven staan’ zeg ik tegen mezelf. Ik tuur de straat af, ga elke auto af. Dan hoor ik een man fluiten en roepen. Hij gebaart naar de overkant van de straat. Daar staat een wit autootje waar een witblond koppie bovenuit steekt. Gevonden. Gelukkig.
We pinnen, kopen brood bij een klein bakkertje, tanken en zijn ‘en route’. Dat we maar heel beperkt budget hebben met het weigeren van al onze passen, negeren we even. We gaan een wereldwonder bekijken: Petra. De rest komt wel goed. Emily schatert het uit. En dan kan er ons niks gebeuren.